218. Personeel van de Triangulatiebrigade van den Topografischen
dienst bij een kijkerhut op een hoogtepunt van de afdeelingsgrens
tusschen Korintji en Djambi.
218. Members o f the Triangulation-brigade o f the Topographical
service near a station, at a high point situated on the boundary
between Korintji and Djambi.
219. D e Bosscha-sterrenwacht bij Lembang in de Préanger op 1300 M. boven den zeespiegel, een zeer
modem uitgeruste stichting van de Vereeniging tôt bevordering van de Astronomie in Nederlandsch-Indië.
219. The Bosscha-Observatory near Lembang, in the Préanger Regencies, at an altitude o f 1300 Meters
above sea level.
HOOFDSTUK V.
Inlandsche landbouw, Kleine cultures,
Veeteelt en Visscherij.
De groote verscheidenheid der producten van den Inlandschen
landbouw en der kleine cultures maakt het onmogelijk, hier een
nauwkeurige beschrijving daarvan te geven. Het zou zelfs te
ver voeren, het hoofdvoedingsmiddel, de rijst, aan een volledige
bespreking te willen onderwerpen. Slechts enkele punten kunnen
dan ook worden aangestipt.
Allerwege worden godsdienstige ceremonien in acht genomen
bij den verbouw van de rijst. Op Java is de doekoen-sawah in
deze de deskundige raadsman; bij zijn voorspellingen en adviezen
beroept hij zieh op de voorschriften van Dewi Sri, de echtge-
noote van Wishnoe en patrones van den landbouw; deze godin
wordt ook in andere streken van den Archipel, zoowel op Sumatra
als op Selebes vereerd en aangeroepen. Op verschillende
tijdsiippen, zooals voor het uitplanten, tijdens den groei en bij
het oogsten hebben de voorgeschreven plechtigheden plaats;
sommige schrijvers zijn van meening, dat deze gebruiken het
aanbrengen van verbeteringen en daarmee den vooruitgang van
den landbouw in den weg staan.
De cultuur van de rijst vertoont in de- verschillende streken
van den Archipel onderlinge afwijkingen. In het algemeen echter
worden twee werkwijzen onderscheiden, nl. de verbouw op
sawah’s (bevloeibare gronden), waarop het regen- o f irrigatie-
water dopr walletjes kan worden teruggehouden en die op droge
gronden, welke door verschillende namen worden aangeduid,
zooals tegallan, ladang, enz. Waar de groei van de padi (de
rijst) ten zeerste afhankelijk is van het beschikbare water, spreekt
het vanzelf, dat de laatstgenoemde vorm van cultuur slechts voor-
komt in waterarme streken en in gebieden, waar de bevolking
nog achterlijk is of wel onverschillig op dit punt, ten gevolge
van de omstandigheid, dat zij gemakkelijk op andere wijze in
haar behoefte aan voedsel kan voorzien, bij v. door het verzamelen
van boschproducten.
De cultuur op natte velden is verreweg het voordeeligst.
Niet alleen, dat een te droge moesson weinig invloed heeft op de
opbrengst, doch de landbouwer vindt tevens gelegenheid, om
meer dan een oogst per jaar van zijn veld te bekomen. In sommige
streken komt het voor, dat er vijfmaal geoogst wordt in
twee jaar tijd. Het zaad wordt dan zöö tijdig op de kweekbedden
uitgezaaid, .dat de jonge plantjes kort na den oogst op de velden
kunnen worden overgeplant. Dit veelvuldig oogsten wordt mo-
gelijk gemaakt door de omstandigheid, dat speciale bemesting
zoo goed. als niet behoeft te geschieden, omdat het met het irri-
gatiewater aangevoerde slib gewoonlijk rijk genoeg is aan voe-
dingsstoffen. Meestal zaait men na den rijstoogst andere gewassen
op de alsdan droge velden, zooals djagoeng (mai's), ketella
(cassave), katjangsoorten (aardnoten) enz. De teelt van djagoeng
is belangrijk vooruitgegaan sinds den invoer van Amerikaansch
zaad van grooten korrel; vooral de meerstreken in Z .W . Selebes
voeren groote hoeveelheden djagoeng uit. De verbouw van ketella
is sterk bevorderd sedert de oprichting van tapiocafabrieken,
welke het product van de bevolking opkoopen om tegelijk met
dat van haar eigen aanplant voor de meelbereiding te dienen,
terwijl vele katjangsoorten ter verwerking tot fijne olie en voor
de zeepfabrikage worden uitgevoerd naar Marseille.
Op deze wijze hebben de producten van den Inlandschen
landbouw in de laatste jaren een plaats veroverd dp de wereld-
CHAPTER V.
Native Agriculture, Minor Cultures,
Cattle-Breeding and Fishing»
The many varieties o f the products of the native agriculture
and o f the minor cultures make it impracticable to enter into a
detailed description. It would even take us too far to treat rice,
the chief article o f nourishment fully. Only a few points may
be commented upon.
Everywhere religious ceremonies are observed with regard to
the cultivation of rice. In Java the dukun-sawah is the expert
adviser in this direction; he claims from Dewi Sri, the spouse
of Wishnu and patron o f agriculture, his authority for his
prophesies and advice. This goddess is also worshipped and
invoked in other districts o f the Archipelago, both in Sumatra
and Selébés. The prescribed ceremonies take place at certain
periods such as: before the planting-out, during the growing,
and at the harvesting time; some writers are o f opinion that these
ancient customs are a hindrance to the introduction o f improved
methods and, therefore, to the advancement o f agriculture,
The cultivation o f rice shows differences in various parts
of the Archipelago. In general two methods o f cultivation are
distinguished, namely the cultivation on sawas (irrigated fields)
on which the rain- or irrigation-water can be retained by means
o f small dikes, and on dry fields, referred to with various
native designations such as: tegallan, ladang etc.
As the growing o f the padi is entirely dependent upon water
being available, it speaks for itself that the lastnamed kind of
cultivation is only to be found in parts where water is scarce
and in districts where the population is still backward or indifferent
in this respect, mostly due to the fact that an easier
method o f obtaining the necessary food, such as the collecting
o f products of the forests, is resorted to.
The culture on wet fields is by far the most advantageous.
N o t only because a dry monsoon has little influence upon the
harvest but because the native agriculturalist has the possibility o f
obtaining more than one harvest from his field during the course
o f one year. In some parts five harvests are obtained in two
years. In this case the seeds are sown so early in the seed-beds
that the young plants can be planted out shortly after the
harvest has been brought in. This large number o f crops is
possible because the soil needs hardly any special manuring,
the mud carried along by the irrigation-water being usually
rich enough in manuring consistencies to make this unnecessary.
Usually other kind o f produce is planted after the rice harvest
on the fields, which then have become dry, such as djagoeng
(turkish corn), ketalla (cassave), katjang-plants (pea-nuts) etc.
The culture o f djagoeng has made big strides since American
kinds with large grains were introduced; especially the districts
around the lakes of S.W. Selébés export considerable quantities
o f this corn.-
The culture o f ketella has improved since the establishment
o f tapioca factories which buy up the produce o f the natives to
manufacture it, together with the produce o f their own estate,
into flour, whilst many kinds o f pea-nuts are exported to Marseilles
to be used in the manufacture of fine oils and soap.
In this way the products of native agriculture have secured
themselves a place in the world markets; the increased interest
shown is due to the activities o f the service o f agricultural