physiologische onmogelijkheid) uit den wortel vandezen
voortspruit ; misschien duidt zulks op de vreemde ge-
woonte, die de Ouden hadden, om de verschillendste
gewassen zoo digt opeen te planten, dat zij het voorko-
men verkregen van te zamen te behooren.
Onder de boomen, die thans vooral bijdragen omhet
Italiaansche landschap te kenmerken, behooren pijnboo-
men en cipressen. Beiden werden bij de Ouden gevonden;
daajyan getuigen de schrijvers, en daarvan drageu
ook de afbeeldsels in Pompeji d eblijken, want pijnap-
P6 WOrde“ dlkwerf voorgesteld gezien, en men heeft
ze, msgelijks, verkoold in Herculanum aangetroffen.
e ciprés is zeer dikwijls voorgesteld in de landschap-
pen, die de wanden der vertrekken in Pompeji versiegen
somtijds m vereeniging met den pijnboom. Eene
derde soort van boomen met naaldvormige bladeren, de
A eppische denneboom , wordt mede in Pompeji afge-
beeld aangetroffen. '
De oieander {Nerium Oleander) , die thans de boor-
den der nvieren versiert, de klimop {Hederá Helix)
die muren en boomstammen b e k le b t, zijn beide in
Pompeji voorgesteld.
Daarentegen zijn er twee gewassen, die thans in het
landschap eene voorname rol speien, maar in den ouden
tijd in Ita lie met groeiden. De zoogenaamde aloe (juister
Agave), die door hare groote vleezige bladeren en hären
hoogen, op eenen kandelaar gelijkenden stengel zieh
zoo gehefd gemaakt heeft bij de landschapschilders, en
rondom de Middellandsche zee zoo wel aangekweekt als
verwilderd voorkomt, is nm Am e r ika te danken,’ en kon
alzoo aan de bewoners van P om p e ji niet bekend wezen
De Indische vijg (Opuntia vulgaris) uit de groep der
cactus-planten, in het oog vallende door zijn vreemd
voorkomen, namelijk door zijne platgedrukte bladvor-
mige takken, die thans in de landen rondom deMiddellandsche
zee even algemeen is als de alo'e, en mede
verwilderd voorkomt, is ook uit Am e r ika afkomstig.
Even zoo weinig als van de aloe wordt van dezen zoo
bijzonderen plantenvorm eenig spoor eener afbeelding
in Pompeji gevonden.
Of er ook oudtijds, gelijk thans, enkele boomen van
den dadelpalm zonder rijpe vruchten gevonden werden ,
is twijfelachtig. Hij wordt wel dikwerf in Pompeji voorgesteld,
maar in het algemeen in verbinding met Egyp-
tischevoorwerpen of in eene symbolische beteekenis. De
dwergpalm daarentegen heeft ongetwijfeld dezelfde rol
gespeeld als thans, want t h e o p h r a s t u s b e rig t, dat
hij zeer algemeen in S ic ilie was; hetzelfde is thans het
geval, terwijl hij aan de golf van Napels siechts zeld-
zaam voorkomt.
Wenden wij het oog naar de aangekweekte planten,
zoo maken de meeste reizigers voor het eerst kennis met
de katoenboom-kultuur, wanneer zij Pom peji bezoeken.
Digt bij Pompeji's puinhoopen zijn velden met katoen-
boomen, en hier is de noordelijke grens der kultuur
van den katoenboom in I ta lie . Van deze gewigliore,
tot kleeding dienende plant vinden wij geenerlei spoor
in de gedenkteekenen der oudheid, en uit andere bron-
nen weten wij, dat de katoenboom oudtijds slechls bekend
was als eene Indische, en volgens de latere schrijvers
tevens als eene Egyptische plant, en dat hij eerst
door de Arabieren in de landstreken rondom de Middellandsche
zee verspreid werd.
Een ander gewas, hetwelk middellijk, als voedsel namelijk
van den zijdeworm, thans eene voor de kleeding
gewigtige plant in Ita lie i s , de witte moerbezienboom,
was den bewoners van Pompeji mede onbekend. In dien
tijd was de zgde een artikel van weelde van de grootste
kostbaarheid. Eerst in de zesde eeuw kwamde zijdpkultuur
naar Europa.