
dat de lust zieh aan iets hecht. Het is een spei der na-
tu u r, dat de mensch niet altgd het vermögen heeft om
met eenen krachtigen wil te verbeteren. De lust tot on-
derzoekis even zoowel eene natuurgaaf, als het vermögen
daartoe. Men behoort in het bezit van beiden te zijn,
en onder ons gaat hg het verst, die, welke hinderpalen
de omstandigheden hemookin den weg leggen, niet Aan
afstaan van het vervolgen der baan, op welke de neiging
hem noopte zijne krachten aan te wenden.
Tot de nationale trekken van de Scandinavische Volkeren
behoort een algemeen verspreide aanleg tot het door-
gronden van onderwerpen in het gebied der wis-, werk-
tuig- en natuurkunde : maar, althans bij de noordelijke
onder dezelve, vertoont zieh een zeker gebrekaanrjver,
eene onverschilligheid , die, bg de geringstehindernis om
dezen natuurlijken aanleg aan te wenden , hem ongebruikt
laat. Men vindt veel lust en vermögen om kundigheden
op te zamelen en zieh met de ervaring van anderen be-
kendtemaken, maar aan welke eene natuurlgke aan-
d rift, om dezelve aan te wenden en vruchtbaar te maken ,
niet beantwoordt. Zulk eene neiging op te wekken , dezen
sluimerenden aanleg levend en werkzaam te maken, kan
onverwachte vruchten voortbrengen.
Dergelijk eene opwekking kan onze vereeniging geven.
Het is eene prijzenswaardige eerzucht om met anderen
in nuttige werkzaamheid te wedijveren; deze edele drift
wordt door voorbeelden opgewekt, ende neiging, welke
het onderwerp op zieh zelf niet vermögt aan te wakkeren,
wordt dikwerf aangevuurd door de begeerte om niet achter
te blijven en klimt somtijds tot de poging om anderen
vooruit te streven.
Op deze wijze verlevendigen onze wederzijdsche me-
dedeelingen de sluimerende neiging tot eene werkzame
navorsching en moeten wij langzamerhand komen tot eenen
edelen wedstrijd in het veld der wetenschap, terwijl wij
in ervaring van demoeiten, welke wäre vooruitgang vor-
de rt, daaraan eene verhoogde hulde toebrengen.
Vergeten wij echter daarbij niet, dat de mtvorsching
der waarheid en geenszins de lof voor hare nasponng
ons doel uitmaakt. Di edeeerder ontdekking tot ewddoe
h e e ft, zoekt haar meestal op bijpaden, waarop hetgeen
hii wint of verliest, somtijds slechts de pnjs van heden
is , die morgen verstuift. De leiding en het voorbeeld
van uitstekende voorgangers zal aan onze bemoeijingen ,
ik durf dit met zekerheid z eg g en , eene wäre en tot ons
re^te doel leidende rigting geven. Wij zullen daardoor
gewoon worden te ontwijken , ’tge en de Romeinen noem-
den : Nubem pro Junone amplecti.
Onze navorschingen en proeven zgn vragen aandena-
tuur gerigt. De uitkomst, die wij verkrijgen, is haar
antwoord. Om zekere en duidelijke antwoordente erlangen,
moeten wij in staat zgn, wel te vragen. Op on-
volledige vragen blijft het antwoord meerendeeis ondui-
delijk. Maar dikwijls verkrijgen wij op de beste vragen
antwoorden, die ons bedekttoeschijnen, als orakelspreu-
ken, die ui tiegging noodig hebben om verstaan te worden.
Zoo is het echter in waarheid niet. De natuur ant-
woordt nimmer, gelijk de Orakels der oudheid, met
raadsels. Hare taal isklaar en duidelijk , maar wij verstaan
daarin niet alle woorden, waarop echter de meemngbe-
rust. Haar eigendunkelijk uit te leggen , brengt ons steeds
op den doolweg. Wij moeten dan meer van hare taal
leeren, wij moeten dan onzen arbeid voortzelten, tot dat
haar antwoord zonder verklaring verstaan wordt. Dat wil
met andere woorden zeggen, dat wij te allen tijde veel
ervaren, hetwelk wij dan nog niet regt verstaan, maar
’tg e en , vroeger of later door nieuwe proeven ende daardoor
vermeerderde ervaring zooklaarwordt, dat het open
ligt voor allen.
Het is eene zoo natuurlijke begeerte , het meest moei