le n , wanneer men hären omgang geniet in de vrije
n a luur, en waar de adem der frissche landlucht al het
stof der stedelijke begrippen en beperkingen wegblaast.
Er is dan in de vreugde een ernst en in den ernst eene
opgeruimdheid, die ons het leven odder nieuwe vormen
vertoont, en wij verblyden on s, dat wij op Gods schoone
aarde te midden van vriendelijke measchengestalten om-
wandelen.
Ik moest Koppenhagen verlaten, hoezeer ik het on-
gaarne deed. De reeds welbekende stoomboot, C h ristiaan
de achtste, bragt mij naar K ie l terug. Stormachtig
was de nacht; onder regen- en windvlagen kwamen wy
te Kiel. Hier bleef ik met Prof. h o rms c h ü c h tot den
volgenden d a g , met wien ik , toen het weder ’smiddags
weder opklaarde, de schoone wandelingen längs de haven
bezocht. De vorige bekenden, Prof. p f a f f , behn
en r a t j e n , werden weder opgezocht. In gezelschap
van Ho r n s c h u c h bragt ik den volgenden middag bij
boie door. Wij begeleidden onzen vriend tot aan de
overzijde der haven, waar een rijtuighem wachtte, waar-
mede hij naar een landgoed in Holstein vertrekken z o u ,
om daar in eenen vriendenkring eenige dagen door te
brengen, alvorenshij naar Greifswalde terug zoukeeren.
Gelijke stemming des gemoeds had ons aangetrokken,
e n , hoe kort de kennismaking ook w a s , het afscheid
was hartelijk en niet zonder smartelijk g e v o e l, dat echter
door de gedachte, van door eenen goeden genius nog
wel eens weder by elkander gebragt te zullen worden,
verzacht werd.
Van K ie l naar Hamburg werd mij de reize veraan-
genaamd door het gezelschap van den wakkeren Genees-
heer n a g e i , uit A lto n a , en in Hamburg bewees Prof.
LEHMANN mij al die hulpvaardigheid, welke ik , bij de
treurige b erig len, die mij van huis waren toegezonden, zoo
zeer behoefde, om mijne terugreis te kunnen bespoedigen.
En zoo h eb ik weder op deze re is, gelijk zoo dikwijls
vroeger, belangstellende, welwillende menschen, aange-
troffen, d ie , zoo ik naar mijne ondervinding oordeelen
mag, overal te vinden zijn. Met meerdere liefde voor de
wetenschapbezield, wier beoefening menschen aan elkander
verbindt, als door de deelneming aan eene geheim-
zinnige broederschap; met dankbaarheid voor het voor-
r e g t, menschen persoonlijk te hebben leeren kennen en
liefhebben, wier namen met eer in de wetenschap prijken
en door geheel ons werelddeel met achting worden ge-
noemd, keerde ik van d e z e , gelijk van vroegere reizen,
tot mijn vaderland en tot myne bezigheden weder. Van
de treurige en hartbrekende gewaarwordihgen, die mij daar
wachtten , gewaag ik in deze herinneringen niet. Zij betreffen
mij bijzonder, en zijn voor ’ta lg em e en , waaraan
ik deze aanleekeningen thans mededeel, van geen belang.
Mögt slechts ’t geen ik onder de levendige indrukken van
het oogenblik opteekende, en hier wel niet in den vorm,
maar toch inden ongetooiden styl van brievenmededeelde,
niet van alle belang ontbloot zijn! Mögt het onze land-
genooten voor eenigen tijd verplaatsen bij v o lken , d ie ,
uit denzelfden grooten volksstam gesproten, ons in we-
tenschappelijken zin thans schijnen vooruit te streven!