vermoorden , bragt hij den oudsten zoon ni l s zelf, met
ontmenschte wreedheid, door herhaalde dolksteken om
hals. !) Men kan het verhaal daarvan niet zonder af-
schuw lezen, en wordt verzoend met de zware kerker-
muren, waar achter dekoninklijke moordenaar m Gripsholm
zijne laatste levensjaren moest doorbrengen. Met
geheel andere gewaarwordingen verwijlt men bij het
graf van eenen e i n n a e u s , waarvan de steen dit op-
schrift draagt:
Ossa Caroli a L in n é , Equ. Aur.
Marito optimo.
Filio unico Caroli a Linné Patris Successori
e t Sibi
Sara Elisabetha Moraea.
In het grafkoor van Graaf e e j o n h u f v u d , thans aan
de familie d e g e e r behoorende, prijkt het marmeren
borstbeeld van den bij elken natuuronderzoeker hoog-
geachten k a r e e d e g e e r , door s e r g e l vervaardigd.
Behalve vele andere bijzonderheden en p r e tio sa , die in
deze kerk bewaard worden, verdienen ook vooral de
fresco-schilderijen van s a s d b e r g vermelding, die in
1838 voltooid zijn en welke zeven onderscheidene tafe-
reelen uit het leven van den eersten g u s t a a f voorslel-
len; zij versieren de muren van het grafkoor van dezen
Koning, die de Zweedsche onafhankelijkheid door Gods
hulp en die van den Zweedschen boerenstand (Gud och
1) Aandoenlijk is h e t, dat de vrome , vierentwintigjarige jongeling
in den kerker ju is t bezig was, zijn vertrouwen op God zingend te
versterken , en de woorden daar buiten hoorbaar w a re n , die in onze
berijming van den 118 Psalm aldus lu id e n :
’t Is beter als w’om redding wenschen ,
Te vlugten tot des Heeren magt ,
Dan dat men ooit vertrouw’ op menschen,
Of zelfs van Prinsen hulp verwacht.
Soeriges Allmoge hafva v a r it m in hjelp) gegrondvest
heeft.
Wij bezochten daarna het physisch k ab in e t, en sloe-
gen een’ blik öp de verzamelingen van de Societeit der
Wetenschappen, welke in 1712 werd opgerigt. De tijd
liet niet to e , de hier bewaarde insekten van g y e e e s h a e
te bezigtigen. Voor Zweedsche petrefacten is hier eene
aanzienlijke verzameling, welke de Heer i e r c k l i i t ,
zoo veel de tijd gedoogde, ons vertoonde. Ook werden
door ons eenige schilderten bezigtigd, die in het aka-
demiegebouw, in de consistorie, zoo als men hier zegt,
(bij ons zoude het de Senaat-kamer heeten) en in de
faculteitskamers bewaard worden.
Ik begaf mij toen naar den oudentuin vanl i h n a e u s .
Dezelve is eene merkwaardigheid , ook om de geringe
uitgebreidheid, met welke zieh de toen nog zoo bescheidene
wetenschap vergenoegde. Overigens is dezelve thans
niet meer tot botanischen tuin der Universiteit ingerigt,
maar een societeitstuin der Oost-Gothische Studenten;
want, bij het hier in XJpsal heerschend provincialismus,
v'öreenigen zieh de Studenten van elke provincie in een’
eigenen club. Ons laatste bezoek was aan den nieuwen
plantentuin, den voormaligen slottuin, door g u s t a a f
III op THÜNBERG’S verzoek daartoe ingerigt. Als wan-
deling is deze uitgestrekte tuin met groote breede lanen
en trotsche boomen zeker fraai; maar wat het eigenlijke
doel betreft, waartoe hij strekken moet, wekte het mijne
bevreemding, dat de voor botanisch onderwijs dienende
eedeelten in verwaarloosden toestand waren. Gewassen
op den kouden grond, naar l i w n a e i t s gerangschikt,
doch zonder nommers, veelal met uitgewischte of geheel
zonder namen , stonden hie r, weinig in gelal, on-
der wild en welig opgeschoten onkruid verspreid. De
warme kassen zouden beter in orde zijn , doch echter
niets bijzonder merkwaardigs bevatten. Ik heb dezelve