niet gezien. Het gebouw in dezen nieuwen hortus, waarvan
de eerste steen in 1787 gelegd is en ’t g eenin 1805
eerst voltooid was, is ruim en prächtig; het bevat, be-
halve een museurn van natuurlijke geschiedenis en het
herbarium van t h ü s b e k g , eene woning voor Prof.
WiHLESBERß, die we l , zoo als bekend i s , groote
Verdienste in de kruidkunde h e e ft, maar daarentegen
voor Zoologie weinig belangstelling schijnt tekoe steren,
en th ans, naar men mg verhaalde, zieh vooral met de
Hahnemansche leer der homoeopathie bezig hield. Het
middelste gedeelte van het gebouw wordt door hooge
kolommen gesleund, en bevat eene ruime z a a l, waar,
in het midden eener rotunde, een beeid van l i h h a e ü s
prijkt, door b y s t r öm vervaardigd , ’t geen in 1829 op
kosten der Studenten werd opgerigt. L i s s a e d s zit in
eene peinzende h oud in g , met een boek ( het Systema
naturae?) in de hand. Dit beeid g e e ft, naar het mij
voorkomt, geenszins dien induuk, dat men er den voor-
gestelden persoon en zijne werkzaamheid in herkennen
kan. Aan weirszijde van deze middelzaal is het museurn
van natuurlijke geschiedenis geplaatst; doch alles isou d ,
siecht op g e z e t, verkleurd of bedorven, ’t g e en , daar
hier vele zeldzaamheden van t h u s b e r g gevonden
worden, zeer te beklagen is. In bovenzalen , waarloe ons
door Prof. w a h l e r b e r g , die ons nu verg eze lde,
door zijne woning heen, de toegang geopend werd, zagen
wg een gedeelte der vogelverzameling, alle in kleine
kastjes geplaatst. Op het midden eener in de lengte loopende
tafel stonden vruchten en andere deelen van planten
, deels gedroogd, deels in flesschen op liquor.
Men verzamelde zieh vervolgens in de orangeriezaal tot
een luisterrijk middagmaal, onder den bescheidenen naam
van co lla tio n , waar men aan verschillende lafels aanzat.
De tafels waren met bloemen en zeldzame gewassen ver-
sierd , en Prof. wa h l e r b e r g had niet gewild , dat de
hortulanus deze van enkele gele of bruine bladeren zui-
verde , die onder het jeugdiger en frisscher groen , zeide
h ij, eene aangeriame verscheidenheid opleverden. Ook
strookte dit wel met de feestgenooten, waarvan vele met
zilverharige kruin reeds den laten herfst des levens b e -
reikt hadden. Aan S ka la r ontbrak het n ie t , noch aan
g e zan g , en evenmin aan Champagne, die ik mg nooit
verbeeld had, dat hier onder 59° 51 N.B. met zulke
volle teugen gedronken werd.
Om 4 ure ’snamiddags verlieten wg U p sa l, door eene
talrgke schaar naar onze stoomboot te ru g g e le id , terwgl
wg onzen togt overhet Mälar—meir naar Stokholm onder
günstig weder vervolgden. In de verte wees men ons het
oude Sig tu n a . Een jo n g e , vrolijke regtsgeleerde, die
zieh bij ons gezelschap gevoegd had, zong b e i em a h ’s
liederen met een koddig gebarenspei, en jong en oud
drong zieh om hem heen. Ten 10 ure ’s avonds kwamen
wg weder in Stokholm terug.
De bevolking van Upsal berekende men in 1841,
behalve de Studenten , op 5443 inwoners. Deze stad is
derhalve, meer dan veelligt eenige andere, eene akademiestad
, want het aantal Studenten wordt op het minst
op 900 geschat, terwgl ik in eene statistieke opgavevan
1841 dit getal zelfs op 1294 begroot vind, welk ver-
schil hieruit te verklären i s , dat hierbij de bg de Hooge-
school ingeschrevene, doch gedeeltelijk buiten Upsal
zieh ophoudende Studenten , bedoeld zijn. Het getal der
gewone Professoren is thans 2 2 , waarvan 4 in de theolo-
gische, 2 in de juridische, 5 in de medische en 11 in de
philosophische faculteit. Daarbg heeft men 18 adjunct-
Professoren en 26 privaat-docenten *). Het laatste getal
is buitengewoon groot, omdat hier de post van privaal-
1) Zie de lijstder Lessen der Hoogeschool te Upsal. (Bijlage E).