voor 1823, de grondigste proeve in dit veld. Hij heeft
oplettend gemaakt op de omstandigheden , die misvat-
ting kunnen veroorzaken. Deze worden bewerkt door
de veranderlijke waterhoogte der Oostzee, die het ge-
volg is van verschillende oorzaken; bij eenen lagen
barometer rijst de oppervlakte der Oostzee, bij eenen
hoogen barometerstand valt dezelve weder. Bij lang aan-
houdenden noord-westenwind in de Noordzee wordt bet
zeewater in de Oostzee gedreven, hetwelk stijgt; bij
langdurigen zuidoostenwind valt het daarentegen en kan
ver beueden deszelfs gemiddelde hoogte körnen. Deze
afwisselingen kunnen een verschil van drie voet en meer
bedragen. Eene verandering van een’ of anderhalven voet
binnen eenige weinige dagen is geenszins ongewoon. Een
en dezelfde waarnemer, welke gedurende eene zomerreis
de hoogte der merken boven de oppervlakte des waters
had afgemeten, kan, zonder dat hij het bemerkt, hoog
water bij het eene merkteeken , laag water bij het andere
gehad hebben, waaruit het zou schijnen als had de op-
heffing op ongelijke plaatsen ongelijkmatig plaats gehad.
Bedenkt men d u s, dat geene opgave aantoont of het eerste
merkteeken bij hoog water, bij den middelbaren wa-
tersland of bij eenen lageren werd bepaald, zoo is het
duidelijk , dat er geene zekere berekening over de hoe-
grootheid van de niveau-verandering in een bepaald
tijdsverloop gemaakt kan worden en dat vele van deze
merken eene ongelijke uitkomst geven zullen.
Dien tengevolge vestigde h a l l s t r ö m zijne aandacht
op eene vroeger niet gebezigde wijze om de middelbare
hoogte van de oppervlakte der Oostzee te bepalen , na-
melijk door denzoogenoemden waterrand. Wanneer naakte
klippen in het water afdalen in Fjerden of kleine bogten
van de Oostzee, waar geen hooge zee gaat, dan bedek-
ken zieh de klippea met mos tot aan het water, maar
blijven daar beneden kaal. Valt het water onder de middelbare
hoogte, dan ziet men de rols naakt boven de
watervlakte en de rand van het xnos loopt, parallel daar-
mede , eenigzins hooger. Bij hoog water Staat de rand
van het mos onder de oppervlakte van het water. Maar
zulks is alleen het geval in dergelijke bogten; in de opene
zee zijn de klippen naakt, hoog boven het water, zoo
ver zij door de golven bespoeld worden. Als de merk-
teekens in de opene zee staan, moet eene gelijktijdige
waarneming van de middelbare hoogte in de digtst bij-
zijnde bogt gemaakt worden. Men ziet h ie ru it, dat waar-
nemingen op de opgestelde merken veel bedachtzaambeid
vereischen, om naauwkeurig te kunnen zijn.
H a r l s t r ö m beproefde ondertusschen, met opgave
van deze aanleiding tot onzekerheid, door vergelijking
van alle tot dien tijd toe verkregene waarnemingen , tot
eene approximative uitkomst te geräken , voor de hoe-
grootheid der opheffing in een’ gegeven tijd. Zulks was,
dat de stranden rondom de botnische golf in een tijdsverloop
van honderd jaren zieh met 4 voet verhoogd had-
den ; maar dat bij Calmar, waar echter de meeste en
naauwkeurigste waarnemingen gedurende eene lange
reeks van jaren in ’t werk gesteld waren, eene opheffing
wel ontwijfelbaar zeker was, doch derzelver grootte niet
naauwkeuriger bepaald kon worden, dan dat zij niet
minder dan 0,6 voet en niet hooger dan 2 voet in dien
zelfden tijd was. De waarnemingen van b r u n k o n a too-
nen aan, dat rondom de kusten van Schonen geene opheffing
van land kon worden aangewezen. Een nader
bewijs hiervan geeft de ruine van eenen bürgt bij S ö lf-
vitsherg, waarschijnlijk van hooge oudheid, welke op eene
klip in zee, niet ver van het strand ligt en met zijne
grondslagen zeer digt bij het water reikt.
Professor b i l s s o h heeft sedert door zij ne waarnemingen
aangetoond, dat de van het noorden allengs afne-
mende opheffing aan de zuidzijde van Hallandsa, in het