den zijn vlakke klippen, welke zoo na aan de oppervlakte
des waters lig g e n , dat zij bij de geringste beweging
der zee door golven oyerstroomd worden. Op deze vlijen
zieh zeehonden (skälarna) neder om den stroom af te
wachten. Zoodra de klippen zoo hoog zijn, dat dekleine
zeegolven niet daarover gaan , worden zij niet meerdoor
de zeehonden bezocht. De visscher wees aan Ce l s i us
klippen in de Oostzee, waar hij in zijne kindschheid zijn’
vader de opkomst van zeehonden had zien afwachten,
die zieh nu een’ of twee voet hoog boven de oppervlakte
des waters verhieven. Daarentegen hadden zieh nieuwe
zeeliondgronden opgeheven , waarop thans zijn zoon deze
dieren ving. Dit gaf aan c e l s i u s aanleidingom opyrij-
staande klippen de waterhoogteuitle houwen. Deze merken
werden na langer tijdsverloop onderzocht en men
bevond, dat zij naderhand steeds hooger en hooger boven
de oppervlakte des waters kwamen. Dit voorbeeld werd
daarna door anderen g ev o lgd , en wij hebben nu eene
verzameling van dergelijke merken op verschillende
plaatsen der Oostzee ., om vantijd tot tijd waar te nemen.
H e l i a k t , die in TVesterhotten weerkundige waar-
nemingen voor de Akademie der Wetenschappen op zieh
genomen en daarin ook het rijzen en vallen van het
water in de Oo^teeebegrepen had , stelde zulk een leven-
dig belang er in , omtrent deze vraag tot een uitgemaakt
resullaat te geräken , dat hij in 1789 aan de Akademie zijne
nalatenschap bij uiterste wilsbeschikking opdroeg, met
de voorwaarde, dat de waarnemingen zouden worden
voorlgezet. 'tGeenhij bij zijn’ dood naliet, was wel hoogst
onbeteekenend, maar zijne toelage bewees to c h , hoe
overtuigd hij was , juist te hebben waargenomen, dat de
waterhoogte in de Oostzee voortdurend zonk.
Verschillende merkteekens werden sedert uitgehouwen
door s c h u l t e n en vooral door den Kapitein van het
corps loodsen b r u n k o n a , op welke teekens van tijd
tot tüd waarnemingen gemaakt zijn, die de hoofdzaak, de
zinking van de Oostzee in betrekking tot de stranden, bui-
ten alle verdere tegenspraak stellen , als een volkomen
bewezen geologisch verschijnsel. Maar deze zinking geldt
niet alleen voor de Oostzee en de ooslkust van Zweden;
zij heeft ook plaats aan de westkust, welke door de Noord-
zee bespoeld wordt. Wij hebben aldaar wel weinige of
geene ingehouwene merken , om te raadplegen wat er ge-
sch ied t, maar de kust biedt daar teekenen van den voortijd
aan, die ten duidelijkste vermelden, wat geschied is.
Vragen van groot belang voor de bewoners van Zwe-
dens zeekust zijn :
Hoe schielijk gaat deze daling der zeevlakte in onzen
tgd voort ? Geschiedt dezelve overal even e e n s , of is zg
op verschillende plaatsen ongelijk ?
Hetantwoord opde eerste dezer vragenheeflbovenal voor
Stokholm groote belangrgkheid. De huizen rondom het
Mälar-meer rüsten op paalwerk. Zoo lang de watervlakte
in de zee hooger stonddan het hoofd van den paalgrond,
was deze grond vast en onbewegelijk.Maar deM älar giet zij n
water in de Oostzee ui t , zonder tusschenliggenden v a l; de
waterhoogte daarin hangt alzoo van die der Oostzee af
en zakt met deze. Dezelve is nu gevallen onder de toppen
der palen, die beginnen te verrotten; veelvuldige
scheuren in de huizen geven de plaatsgrijpende onzeker-
heid des gronds te kennen, en het laat zieh gemakkelijk
vooruitzien , dat zulks zal toenemen met de voortdurende
valling van de watervlakte.
Men heeft beproefd, uit waarneming van de verhoo-
ging der merken boven de oppervlakte des waters in eene
bestemde tijdruimte, de snelheid van de niveau-ver-
andering te berekenen, en buiten twijfel is de kriliek
van deze waarnemingen van den overledenen Luitenant-
Kolonel o. p. hal l s t b .öm , opgenomenin deVerhande-
lingen der Koninklijke Akademie der Wetenschappen