bevelhebber der Romeinsche vloot voor het Misenische
voorgebergte lag, maakte zijne zuster, de moeder van
den jongeren f l i n i u s , hem op zekeren avondopmerk-
zaam op eene wolk van ongemeene grootte en vreemde
gedaante, die zieh als eene zuil loodregt in de lucht
verhief en zieh van boven in eene kroon uitbreidde,
waardoor zij gelijkheid met eenen pijnboom verkreeg!
P linius liet oogenblikkelijk een snelvarend schip in
gereedheid brengen en stevende daarmede naar den Fe-
suvius, waaruit het weldra bleek, dat die wolk, of ei-
gelijk die rook, voortkwam. Reeds vertoonde zieh een
digte aschregen, en de uitgeworpen puimsteenen en steen-
blokken verspreidden schrik over de geheele omstreek.
Onverschrokken liet de natuuronderzoeker derwaarts stu- *
ren. «Het geluk slaat den moedige bij,» was de op-
wekkingaan zijn volk. Bij Stabiae overnachtte hg in eene
v illa, en sliep zoo gerust, dat men buiten het vertrek
zijne ademhaling hooren kon; hij sliep, totdat men hem
’s morgens wekken moest, opdat hij niet ingesloten zou worden
in het huis, want de gevailen asch had de deur reeds
bijkans versperd. Met het aanbreken van den dag, die
echter door dezen aschregen, donker was als de nacht,
begaf hij zieh naar buiten, om de verschijnsels waar te
nemen en op te teekenen. De vlammen en zwaveldam-
pen, die de overigen verjoegen, wakkerden hem aan;
maar, terwijl hij van zijn’ draagzetel oprees en op zijne
twee slaven steunde, viel hij dood ter neder, waarschijn-
lijk verstikt.
Het was bij die geweldige uitbarsting van den Fesu-
vius, de eerste waarvan de geschiedenis gewaagt, dat
de stedenPompeji, Herculanum en Stabiae vergingen;
Pompeji en Stabiae door eenen aschregen, Herculanum
door eenen lavastroom.
Deze steden lagen op die wijze zestien- of zeventien-
honderd jaren lang begraven; men wist niet eens naauwkeurig
hare ligging, tot dat het toeval in het einde der
zeventiende en ’t begin der achttiende eeuw tot hare we-
derontdekking aanleiding gaf. Thans liggen zij, en in-
zonderheid P om p e ji, voor een groot deel open, daar
de asch is opgeruimd; men wandelt over de straten en
markten, in de tempels, theaters en bijzondere wonin-
gen van Pompeji, als in eene hedendaagschestad; men
leert hier de inrigting kennen van de huizen der Ouden ,
het keukengereedschap, den vrouwentooi, de hand-
werksgereedschappen en de ten deele voortreffelijke kunst-
voorlbrengsels, en men ontvangt hier beter dan ergens
elders een aanschouwelijk beeid van het opentlijke en
private leven der oudheid.
Ook de kondschap aangaande de aan de bewoners van
Pompeji bekende planten kan veelligt eenig belang heb-
ben, en hier bieden zieh vooral twee hoofdbronnen aan:
deels namelijk de in Pompeji en de twee andere verwoesle
steden gevondene schilderten en andere voorstellin-
gen van planten, deels overblijfsels van planten zelve.
Ten aanzien van het eerste hulpmiddel moet eenige voor-
zigtigheid worden aangewend. Natuurlijkerwgze zgn vele
voorstellingen van planten zoo weinig kennelgk, dat zij
niet kunnen beslemd worden, gelijk ook wel in onzen
tgd het geval mag zijn. Wanneer vobrts de plant ken-
nelijk is, is het nog niet uitgemaakt, dat zg oudtgdsbg
Pompeji gevonden werd, want niet zelden wordt eene
uitheemsche vegetatie voorgesteld. Zoo vindt men dik—
w.erf de natuur rondom den N ijl voorgesteld; moerassige
vlakten, met Lotus en Nelumbium, het Nijlpaard, den
krokrodil, den Ichneumon, eenden , en aan den rand van
het water den dadelpalm, bij voorbeeld in het voetstuk
van het beroemde groote Mozaik , ’t geen menmeent, dat
Alexander en darius voorstelt. Somwglen zgnook
de voorstellingen phantasie-teekeningen, zoo als een
laurierboom, die uit eenen dadelpalm groeit of (eene