De Graspieper wordt over geheel gematigd -en Noord-Europav alsook in § |
' Noord-Westen van Azië^ - broeijende aangetroffen.€|| Winters vindt mentfhpna»m
- tiet zuidelijk gedeèlte van phs_wfere!ddeel en in yN'pocd-Afrika. Het zipl riili'ter
slechts gedeeltelijk trekvogels, _daar zij in gematigd Europa 'gedurende lief^ehjeld'-'
jaar - voorkomen. Men neme* ëcflèf: in'aanmerking
bedoelde-’ landen dezei'aoort fftpeds4ëKtëgènwoordigd m, tooh de v o o ^ 'p / ^ '^ 1' er
winters gezien-worden, niet'dezelfden z i|ii iln n ] 7ï>iu r' ^ In i i I h hl n
maar andere; individuen, die^jiil koudere streken daar hem-zijn getrokken en dus
alleen d&. plaafcÊjhebbea ingenomén van „de' aldaar \n _ i _ «„ m l |, hl» u 1>
voorwerpen, dië op.-hunne .béiffit^eneèn&^zÉflohjkcr /rpi algedaald E\env#liffeij
JLeeuwerikken, dolen en zwerven zij bijdroi^erfy veceenigen zirh-met d(/mMlmok
met K w ik s ta a rte n v lie g e n Jq|,%édurende den,herfst en ^ .re i-ste weken nan
-d,en winter rond.' 'r
Het mannetje zingt- Zacht en kwelend-, ,doèh _ slechts-^ ^|^'‘rrrge oogenhlik-
ken^ -Gedurende dén paartijd rijst Jiij- onder.heC'mngen, trillend
omhoog, zelden Jiooger dan eem|||>oetehd)överi'het- grasveld, en daalt; zoodfa
zijn lied is uitgezongen, weer- even langzaam omlaag hom^ zet hij zich op'ren
heestér-óf een hek, onbezorgd -voëctkwelende; dor* /óó zacht is /ijn geluid „'öaf?
men alleen dopii-hem ongemerkt-te-,naderen zij%J|epend--h< • 1|< .-|u,n|., n km
Het nestje ligt tusschen gias, meestal in eene'onelkaih i.l \.m d. n •zn.mK.Mr
-dikwijls onder de brandnetels, wilde zutip^jvf an'déFé^bVèedbladi'-i’igeeplanfdn-, en
is uit graswortels, dun stroo en paardenhaar /eer -eenvoudig zaamgeslekb
_<4 a 6 eijeren zijn licht zand- of roskleurig, met ontelbare,* 'kleine, donkoreude|jhs;i
en, streepjes óv£r de geheele schaak. Het marinetjfe/zgUzich soms dop l«"t llfslt>
waarschijnlijk echter alleen dm zijn wijfje -eenige Mihuték af ffe losVen>;v/w”ant
spoedig ziet men hem weder in de ruimte; trouwens heeft men ook daai, waai'
mannetjes op het nest gevangen werden, geehe sporen vanljroeivlekkênfifteden1. '
^ .De jongen verlaten Het %est zeer spoedig, „even als de jonge Leeuw prikken
en Kwikstaarten, welke in ‘kotter tijd, dan voor het uitbroeijen-der eijeren noodig
is, genoegzaam ontwikkeld zijn om in hum onderhoud' te kunnen voorzien. Bij
de meeste andere in -boomen of holen broéijende vogels *yereischt de opvóeding
der jongen een langer tijdperk, dan het uitbroerjen der eijeren, waarmede gewponlijk
-12 a 14 dagen verloopen, terwijl de opvoeding'^ genoegzame ontwikkeling der
jongen 14 a 1,9 dagen vordert. Op den grond, onder het gras, zijn dan öqk ide
jeugdige spruiten „ steeds Atfëilig^ en kunnen niet vallen of zich bezeeren, en zij
behoeven daar opk‘hunneyVfêugèls-niet zoo spoedig te gebruiken. Jonge zangers,
Lijstêijs^n Vinken, 'daarentegen, dienen behoorlijk te kunnen vliegen, alvorens de
'vyijde.. wereld in^fë'?.gaan, of«' zij- vallen terstond ter prooi aan roofdieren of straat-
jorigëns^ waarvan /ij, ?oo/al*\an de^laaMem, W h reeds genoeg te duchten hebben.
l\Jen \bêre den?Graspieper ,op gelijke >wrjze!als de vroeger beschreven soort,
p£éve hem*-de||M^'saor.t' vati^^ ^ge^vooral zonnelicht en versche lucht, alsmede
watctó waarin hi| zich kan baden.