gewoonlijk min of meer bevuild'zijn en zich, ook- daardoor donkerder \oördw-n.
In hun winterkleed- -bepaalt zich helzwart tqk aan devkeel, en-hcbben; de brop-
$eêï;en lichte randen; * in den «omen -daarentegen i^èbben'^l^de '-WoÉhelft der
hqrst,, ;kgel en-krop zwarter en, alleen,' de- bjjlstyeêpen licht gerand. Mu^lhcn, die
de vlakten,, in moefa,s^treken||pi£»,nabij ,de vennen bewonen., hebben-.meetril den
kop ietsviichter .bruin en den buik bk-fiker. 14
Qnze Musch heeft—dof®.’ haar, omgang metÉlfh" me'nsch veeft geleerd, onkis
dus zeer_ voorzigtig en wantrouwend, ,Zij' iSrfste'eds-'.op hafe veiligheid^ödacht en
dan ook uiterst moegelijk te ^verschalken; zij tent om »on /iet ,^an'orizi^bi*^'-
gingen- en handelingen, of wij Jh?grf_al dun-miet .^uu-dig g&zllfd zijn. Hééft dan
ook cene eenmaal gevangen Mn-ih hare'vrijheid hpikii-gtn, dan k mimen ï?> wel
zeker vanTzijn, -dat_jzij zich-nooit w'ed( i z d htcn br c tra mm f nsrda^ v dien,-Ü( Wen
en „'knippen zelfs--met het lekkei sic lokaas niet dnci i"in iju>, f f i S u S M j
leukn, ook al"weid zifnog /oo erg doorgridn liongt r „ikweld vvd biziol zi]«a
■Van een ahtand, en pikt ook wl -hf t zaad wcu.jgtldl, biiïiorjfaJ ift^fpidJorntiï k
van oval of ;strik,,'rnógtTdgevaljMj zijn; ernaar-zij zeil web deugdelijk oppm^^Ü bet
yoorgehouden aa&Jhiet^aari të|V%enr,
Kene gevangen Musch »rhijril-jonk baar toestand dieper te gevoelen, dan
andere vogeh onder dergelijke .-oinslundubi den. /ipdnanit 'dendja biin^-tau "’al\<|i
zij zich over hare %neparenhnid,<he$Ghaamd gevent-.- ,M'd oen^bjjkr-van zelfv iwijt
zit zij, dagend'ja-weken lang in' eejp^ó|k,:vfer'stqmd en^ln vy uiriglo»-. om dm
eensklaps ‘als_jro>Ltwilde'tegen , traliën4J f ^ te +hont#erk op i li _ ii,iztómp
haaf gpoötste vijand, de menseh,;.Jdiet haar ’in heh''ougeluk>>t5] L-to, /ujipfionr haar
plaatst. Zij. eèt .plleen a|^;ér;niemand,in del&meF i |, bh* geelt d ó è y |aSE| nedrag
,te kennen,-dat nfen toch niets-1-gdedSv^tan li i u • l< l n’li1 n lu 11 Ind mIihI
eene gevapgen Musch ,ziet u aan, als wi 1 de--ijj Jzeggeri: laatjjne maar “vvèei 'dadelijk
los; ik ben-toch volstrekt piet voornemens;-je';- öoife të behagealv
, Voor zijn "vermaak bejïbeft, men 4jfevta|Bijk geen- iüp4j%,4ë^doen om Mus-,
schen te vangen;- wil;'men ze-echter- meester- worden ,%b).-v., ome ziedaar andere
oorden i e yer^gnden, dan, gp men y#lgender;wijs:telwerk omil ze-,te^yef.sehalken.
-Èerst "plaatse men eenjge iakjes op den grond, en werpe dgah► brood- tusschen;
hebben ,de Musscben zich van -de sehadelooshei# - dier takjes behópplijk overtuigd,
dah^besmere, men die met vogellijm, waar dan- de yborzigtige, maar toch -nog
niet "genoeg voorzigtige Musschen aan blijven j?astkleven. De gevangen vóaryyerjien
moete®^.ódyeel mogelijk bij elkander, in lage kooijen geplaatst worden, waarvan
|fg|ibodem met,aardeu zand. of doode bladeren bedekt moet zijn, terwijl men ook
bet Aoèr, op dep bodem der kooi dient )t§,‘ werpen. In nette kooijen en bij te
"g.öédp” verzorging wïllên ‘4e Mpssfeien niet tieren; hoe ongegêneerder men met
haar l^m tdès te. beter kurthen ^ij fjjet uithoudend
YaiiotcUt-n, zoo als geheel of gedeeltelijk albino’s, zandkleurige, zwarte of
bonte Musi'chên, zijn menigvuldig. Eene zeldzame verscheidenheid eebter is
jda. witte|JjMu*seh>#rnet kanariegelen rug en stuit. Ook vindt mèn, doch uiterst
zelden, bastaarden yan het mannetje’ der Musch met het wijfje van den Groenling,
{alpook jfan dep Vink, «ddnlïïGdu'dyink, en Van het wijfje der Huisnlusch" met het
mannetje -„der Ringmusch.