water aan. Na 45 a 20 dagen,.is;ïzijn-s^öniflg1 gereed, doch ze ligt dan meestal
een halvan vöetrhoqger, «dan tijdens haar aanvang, zij,.natuurlijk, gedurepde
hare voltooijingv tegelijk met. Kat-gr.oeij.endek riet^«dger.ezëtlja. Dit nest heeft den
vórm van dat van> ’den Gfootsn Karekiet, «doch* is kleiner en'fe&d$pi££oipi net;
afgewerkt. Dve ejjeren, die .echter- geringe afwijl&ngénVvan gnpndkleur aanbiedc®;
zijn, wat kleurteekening ‘betreft, aan die van zijn groótcren^sqoiU,®£Cvant gelijk,
doch kleiner, ^jpgtreeks-'het-~ einde van-mei óf«’hét- begin van Junij; korneiT de-
jongen^-te voorschijn, die -reeds^nS-Jika *48 dagen jiitvliegen ,-.-;dóch--rjog toljFjet
einde van Julij irtlïe t riébdjjppfen.,:
Het is,- zeer 'mö^lijk^-Mf^jongêèj' als-1 zij-■ eenmaal \hegei), té ^ontdekken,
daar zij, hij den minsten fschijn van gei^rar, als.“muizen naahheaedeii in iii^ilmi
het riet'in verschillende rigtingen-.»wegschieten, ^terwijl _der»oudens-jhun i kroost
waarschuwendóór. een^cherpJe^séll^lijk jhgrhaald ehès^< &eh> nijd« of vangst
verradend geluid?,', d*jA‘ wel wat naar denloktoon -van; dén Nachtegaal gelijkt. Ik
hehKficfcter. dikwijls ^leg^heid gehad* hen nnen-teug van nahij.vgade'ter'-slaan, en
mijne .tegenwoordigheid -Scheen, hen op ’t laatst niet Aind^l’ijkMet^ajn^aileeïï
hielden1 zij een wakend Qog ;op: inijne bewegingen-/ ^ooit -zag ik feiaudenv of zij
zongen en . kweelden; alleen ronder hefc. voederen der j&ftge nahielden .zij^zioh'^stsili
doch naauwelijks. was hun snavel door het hongerige kroont, geledigd, ioftjvó:ort;
vlogen zijden hieven onrpiddelKjk weer hun .vrolijk .gekwaak aan, , j
Het is ook vzeer- moeijelijk, hun geluid duidelijk'te 'verbeuren, idaar.men er
meestal velen tegelijk of den zang van andere vogeltjes er tifsschen hnortdlktanèen
eehtér- te, kunnén?verzekeren, dat heide ouden zingen; ijk merkte althans Opsgdat
twee voorwerpen, die telkens, hunne-, jongen kwamen jtoêrem^gelijktijdig jongen
eh zwegen;,-er waren .»toén- geen andere Rietzarigers in-„hetzelfde,friêtbedtren^k
ben,, er. zeker. van,.- dat beide. .zingende .vogels - gepaar dj waren; • want zij kwamen
digt; langs mijne> ,‘hootr* en .schoten - bpiden 'gelijktijdig naar hu® nest, waa^byVik
hén .geen oogenblik nit Jiet. oog-yerlooji,>i .
> Brehm zegt“, o£- liever.,*. maakt de geéstigë ionderstelling^ .dat de Rietzangers
geem andere zangmeesters hadden, dan de kikvorschen. Nu, als. dit' zoo is, dan
hebben dé kleine zangers hunne lessen-zeer ter harte genomen;- want. zij overtreffen
hun; meester;» zoo wel üin kracht alsan’WeHMdendheidvanzang. Men hoort
hen zeTfs r'bij nacht, zelden »«échter ■ gedurende het. midden van rden/dag,: *doefi
,wél «nog laat in. den' namiddag. Tegen zonsopgang zijn zij het.»meest tot. zingen
.geneed;» en slaan.idah onvermoeid tot tegen 40 of 44 ure door. Ik laat den zang,
voor zöèyörro*vhet mogelijk* is dienste beschrijven, hier. volgen: Uritterit, terit~
tent, teritie-4nHe', \'ke(M!e ik%ddekeêê&\ Me-gierohie-^hèkke,. ehèkke-chèdegek, tetter
{ e r re ^ f ^nllpfet iherinnert aan den; graven zang van den Grooten Karekiet, doch
is' flak k e r ,Van géluid,. ,*»
- 1- Men skan, • bijv-zorgvuldige,.-behandeling» Wlle Rietzangersoorten in het leven
houden-mét’«mereneijeren/rneelwriffmeöi «en het -voor dén ^Nachtegaal voorgeschre-
ven voeder. Zij verlangen groote, ruime kooijen^, met>netwerk;ïbedektê inapden,
-z‘o'0 als men ïujo%o'^fe Lij|u|<^erf Duiten bezigt, zijn nog verkieslijker, eü, gelijk
Ssfél' -van ze.lt- '-preekts iv-'eëne ruimeyvoljère-''piet* een .zinken bak of lade vol
water,*^nét*teye{L#iriet*>en?watèrpj||nten daarin, hef best-'geschikt.
hf .Men vangt '/e? "even «oh’ dcri Kleinen Karekiet,' met palingfuikjes, strikjes en
v/ojellijm.; f <
P^ïEene^donkerder gekleurde, doch verwante fvogel is*,dé '’Nachtegaal-Rietzanger
of,,./zoo Ifpkde^buitenlieden hem noemen, de-‘Snor of Snar. Dit is de C. lusatii-
oide? of Ég piïudti/usrinius,: \\VlKo ,-edert ,de .laatstè jaren' z^en. in aantal is verminderd;
’ waSrschijnlij|’ j sM |ï ';tehgevöl'ge~ van het druk1 begagéniionzer rivieren, naar
ÊÖsiïge] »ooiden veiïxujcsd Deze* sport -bewoont dan gok het,riet langs stroomgod
water,-' éngis-xzeldzanrer nabij- stille. meren of slqoten. Zij is een Weinig
doèkérd&r^gekleord, dan dq'rhièr.-afgebeelde, ook iets grooter^.en vooral kennelijk
aan^bare Terlengde^&ndërste staartdekveêpen, welke, even Sals;.die van den Heide-
zèng-er (G. docustella) \ bijna- tot fpg 'einde, der staartpennen' reiken.
sDeze^ogel maaktreén breed, los éb'zéef zonderling nest, geheel van dat der
-overige bij ons--lev,ende Rjetzangerf%ersöbillende'. Het bestaat namelijk uit doode
biezen of “»®ièlbladen, welke kruiselings'.oVer-elkander geweven, zijn eri het nest
hfét'-voorkomen geven, alsof-hét door-^eede ongeoefende mensGhenhand gemaakt
ware.--Meestal bouwt;'hij. Met op zoodanige plaatsen, waar het riet, nabij den
oever, met convolmlus,- zoogenaamd kleefkruid, of andere digt en wildgroeiende
planten ’ vermengd fisl De 4 a 6 eijeren !?zijn. vuilwit, met graauwe en zwarte
vlekken, welke aan dé stöiiffje -zijde .groqtér zijn én soms in een kring zamen-
vloerjep. Ik heb eens aan de rivier do, Maas, nabij Charlois,. een nest dezer soort
met 4 zeer weinig gevlekte-eyérèn gevonden.
Het stemgéluid dezer -soort is grof en zwaar, een snorrend »Chir-chirr-kerr,
zur-zur-zur, mr«nzr-ntr” ; men krijgt -bet echter schaars te hooren, en daaren