dat de Diamantvogel zich in .het nest van den'Arend binnéndringt- er voor zich
zel£ een hoekje uitzoekt, en dit met vederen, pluis en »'haar, een warm vertrek,
in den woning'van dien grooten heer', weet in Jte.rigtenrOaar^bok de Zebra-
vink, in gevangenschap het liefst-in mandjes öMusschen. t i k l ^ |è £ ^ g s t e i t ) ;is?het
niet onwaarschijnlijk dat bjj in den natuurstadt^yëöeens. in arendsnesten kruipt.
Het nest van dit vo'geltje is,; echter nooit -hangend, of in opéne plaatsen aangelegd,
doch steeds verborgen. _
- f 6'1' mannetié ziJne ^öldere -kleuren; ter4ng^fMoï)ltët,en natuurlijke
tamheid, een onzer l» |k& q ïv o g e h jgB y g a a n d ë a fb e e ld in g " s t!^ i^ |)m a tu u r-
lijke-grootte voor. Hét wijfjes -fletsér-gekleurd en (de geelrood é-’oorvlek ontbieHct.
| De 'Jon^en in hetf eerst&= vederkleed -zijn geheel- müisvaal ^op'-‘de ^böveftdeèlen / m e t'
licht grijzèn b o rst/ -geelachtig witten buik en. vui%b#e>ijden,-zonder de;'witte
vlekjes-De oors treek is roodachtig ^ rij^d e^ 'zw a rte .:vleÈCaflgs^het ’ó®r&lechtê .
onduidelijk vertegenwoordigd 5- de pooten r i s n a v e l 'donlfWl
hoornbruin. ;
Het is_een -zeer ‘opmerkenswaardig.-verschijrisel dat-bij-Mlz© vbgëltje steen -zooi'
kennelijk' verschil tusschen de sëksèn bestaat/daar bij bijna # e overige a a n h a a r
verwantfei-vogelsoprten drerzelfde lu ch tstre ek -d e ssen niekwerschilleö, -
^JD^Zebravink voedt -zichrmet ■ g^aadlxbloesemsin'ia^otéiVhaVderzadëm
eet hij niet, zelfs in gevangenschap isb è t; noodig datdieuharde-zaden, *o,öafo
hennipzaad, eerst -knetfst alvorens men ze’töediene.
Het broeijen dezer vogeltjes in de volière, -gaat met'w'einig'm'oeijelijkhedenJ
gepaard. De kooi behoeft slechts groot genoeg te- zijn, onr-bij -hen',de lust tobnesH
bouw aan te wakkeren. Het is echter noodig hen hierin verder terhulpitekomen',:
daar anders Het broeisel- ligt verloren zou -gaan. v De -Volïèrevrhoet in eene 'voorl
den wmd-beschutte plaats worden aangerigt en zooveëlmögelijk met het front
naar het zuiden gekeerd zijn. Eene groote kooi, ongeveer vier voet hoog en
breed en twee tot drie4 diep, die buiten het huis geplaatst en ’s nachts overdekt-
wordt;** is reeds voldoender Tegen delwanden of langs het. geheele traliewerk,
bevestige' men kleine mandjes, mét eene zijdelingsche -openingkleine houten
kastjes/of isteenen kruikjes (mits daartoe, expresselijk vervaardigd) zijn éven doel-?
matig; alleen zorge men dat er^eene ruimte in overblijft, groot genoeg omheen
nest m te . kunnen aanleggen. De bouwstoffen moeten in een bak of mand geplaatst
of anders op den bodem neêrgesfrooid. worden; hooi,. haar, vooral koehaar,
veêren en katoen zijn' daartoe 'het meest geschikt , en koehaar wordt door deze
vogeltjes -boven al gewaardeerd. 'Omstreeks Mei, of als het weder warm is iets'
pfe’oége,r, begint de paartijd en dan zofge ^men dat de'bouwstoffen in de kooi
'tyo'dden' “gebragt';■ ,-!dë bïöéjhö^jëf ‘ Wétëh•>’dan reéds eenigen tijd gehangen hebben
eb og^eióWkep^on vijf b f zeS-pa^'iVöge'ls, bevestige mèn
eén dübb'èl^Uantöl'lltiiibeihoekjeX/'waht -behalve/dé’ eijernesten 'houwen Ze ook
gaarne speelnesten en worden daarenboven nog aangémoedigd bm onmiddelijk
een ander nest in betrekking ib^ném'éni en'-'êeh'tweëdé-bfoeisèl voort te brengen.
-Zbodfa-bSë^Êou^htbfffen in h'ét'*h*ëikh#ern Vogels1 gëbfagt 'Worden, beginnen de
mannetjes/¥b^®k|hbekjë's)*1V^brtWfeg>>t'é,ï;>sl^ifen en J binnen' een ' dag of tien zijn de
nesten/gereed.. Het gedartel ïenjg^jubel-.dèp/kleine echtelingen houdt, dan langzamerhand^!
™- en de wijfje^béginnen^Zich reeds&te* verschuilen; er'heeft eene in
’’t (ppg vallende.-i.véradderin^ ^ M s in -de/iooi/de mannetjes zien er ook ernstiger
u i t ^ e / z i j ’n.’. gejaagd, onRustig-,i|/é/hebberi/iët^€n het hoofd. Dit »zijn de kentee-
kenen dat _het wpije reed—e’en,%lSeT héelt gelegd Guwo onlijk Jiegt ieder wijfje er
zes of zeven. Na dertien dagen (te rekenen, van het laatste ei) komen de jongen
uit en de nésten,“ die met »zulk'.een zegen zijn bedeeld', kan men al dadelijk ontdekken
aan ,de rustelooze houding en beweging van hét mannetje en ook later
,yan‘ zijne wederhelft. Ieder p.aar heeft zijn eigen nest en de jongen- der verschillende
.ouderparen/ komensgeW^btdijk in,/dezelfde week uit, zelden verschilt dit
meer dan dijbf of %jpr’, dagen. Doch »-bet gebeurt, dikwijls dat de ouden der eerst
uitgekomen jongen door de "yerpleeglustige kooimakkers, in het voeden hunner
jongen worden'bijgestaan, of liever dat de andere mannetjes hunne diensten vrijwillig
.aanbiedén.. Dan bebben er^mpestalj-óneenigheden plaats, want de gelukkige
ouden verzetten ^ich-,vastberaden-tegen bakers»en kraamvisites. Het grootbrengen
der jongen is in drie weken afgeloopen en'na zeven Of. tien dagen (soms vroeger)
legt. het wijfje een tweede aantal eijeren. Het weder en andere omstandigheden
hebben natuurlijk veel invloed op het geregeld--broeijen der ouden en de ontwikkeling
der jongen, doch meestal broeit tochJedér.paar twee maal gedurende den
zomeruAls, het hevig regent,» of*bij onweder, moet men de kooi overdekken. Het
voedsel móét gedurende den broeitijd uit gierst, in water geweekte en gemalen maïs,
beschuitkruimels en gehakt ei bestaan, men boude de gierst afzonderlijk. Eenige
stukgeknipte meel wormen menge men onder het gehakte ei.
In de Zoölogische tuin te, Antwerpen, broeijen er jaarlijks honderden. De