dinalen, als ^y? in g rqpte"ïvqjjrfes‘ wdr'dèn gehouden, ook iff>,-gp\aogimsa|«gi|
broeijen én, yoör-ak door jBuïtéchc vogrllipLhphbeiv; zcprf-gpzor ht-<*n Ine*'d\
beschreven zijn fffs Jnen mgjjjalfSfltste jarën locli geheel éYfial rnëtqdè ;bijzjonJJö'[^-«
tlfèderi h u nooWt e l i ^g békend géwordén; In^^nniebdp^pd'o]|ii>i,he tuii^pj
zöuals te’iiö'ndcn,1 en^mlgens ’ di .*ukéhrn'^ók- té ’Frankfort;' Keujeri en-Berlijn,
heeft < men iri,*(fn Laatoten tijd t jaarlijks eenige jongen deZér vogffs^pcaïnn è-1
kweéÈt. Be'nésten waren,!!^^na^ivSinstan(ligheden, t ug sejion’&l a klYen,MN in een'
hbek lang" of op het liontwik,"iévestigd en uit planten^e/eK, $zWcfsj£net‘’ha.u-
acKtige plffo.^aBBraifesnont.'. gehoirfod. Een d\iet’a’b-'-éijeren ,'|l|ï»r Brehm in den'
^^Togufhen t u i n w a a r g e n o m e n , b.iddfen èiytpr^rgtïwe tint -rni^Ksilon-
üiiM^’llkken,* andere‘.eijefëtfv^J^3télijk in tammeri, getleélt'elijk’- in vrijen staat,
jgide^il, /i|n^éu¥den ‘welbe'keïfdten Duitac®Silo0g , di.'Baldamus, ah.nblaan,w^
groenachtig wit, inéj.^ênkéfe^2warte punten en’vJekkenf br-i Ijiva■ -ij Bi rlim-."üiat
denitijd dfer ' ^ 12 4^^rfagen;i^hi|j_ verrÜPldt ■ yjèort da; beide ‘ouden
aan'* hét' broeije'n~ deelrSrmea.,' waarbij Jhe^ manlketjertiróuw zijn wblnramlgflygë’il
-éyëtf vlijtig7 in^hét^ï^Ten ' der jongt n wgs Èibi1!^ '‘ook1 Brelmi li i d 1 W u.^H
gé^éonlijk^tedér^^^llitilhebber, met' mooijoiijkliedenk.unp(m,^^ff,VJu|',dii:
vógij^^fehondeir^want Mél oudérf H' zegt^ni^»%erdèn ria-icëriigeii' tijd*’traags in
hêt^erzhrgéh |ani huif-' kroost .fiftjufat ik de jongen in*- èeÏB,:.k0ni^wdKt^qw'ï'^
brengen’ én'-ze zelf y^oedfp. Toëtft kwamen échterwfe ouden toU'inlceer en lladd'erden"
niét* v.oedi‘C ïrondom de koor Daar nu het wtjfjq te-H'm «^jt&rmale itnt (‘ffeclegg'erU
bereid^cöëent^trokken- beide ouden .weder haar lftm \ (üdgf-n^brollikWvt waariir
de'Bei^e,'nog nietly^lwasserf''jongen geborep. waren.^ Terwijl het wijfje zielï:thetf
het'tweede jbrdeglséj bezig hield, waren Intussohen de jongen \an hr n^ei^te^ioot
.genoeg *brh~ té jrunnen vliégen en jphélJij hjjnnre'-ouders/t^sc'haéen; zij stelden
zich dadfnëkAw§deV‘_öhder hunne'bescherming en zïten^ -men lang, naast hunne
moeder^op het nest”. .
Üff'jonggn woeden, zooSls door^versehillencfé' végelkWeekeré iéféjjèemerkl,
teofdzakelijk met insecten (m^fèneijêretf ven JineelWormen) grootgebragf," rterwijl
dë‘%uderf?jteh' met- altééféi granèff, zadenV 'versch/groên; gekookte rijst, aardappelen,
kastanjes»“én jrok Jarood Vlédeh*. Meelworrrfen- ^eten zij Bijzonder gaarne,
-even-als «dé “iheéste Vink- en Gérsactrtige“e*Vbgels, wanneer zij' iuwóliê^esiworden
gehouden ;:-d<iM:de' mééste dezer?vogelsoorten vërliezéfl langzamerhand de natuurlijke'
zuclitnaaé hét zdekeü van mêeïSlen* en gelijktijdig daarmede ook den bijzon-"
.deren «maakmvoon zulk'voedsel, vooral Wanneer zij uit hunne ruime woningen
in ^leine\>*;bekr.dmperi(kuoijen -lworden overgebragt en steeds den »zaadbak” voor
(lenvjw® hpbben ddakprnjjidienen^de. Gele en ook de andere soorten van Kardi-
‘rial&n^^m^rmiiistens evèiLfgroote! kooi te hebben als die, welke men gewoonlijk
'jlippuwcnkkeii bezigt., Baar de Kardinalen zich bijzonder gaarne
^ia_i|érj^enJ.zpoV"net-.oji hun.gejpdertè zijn, plaatse men dagelijks, liefst’s ochtends,
^Mapdpn^Mz-i)hkerii bakje ^koDtverscli, -walcV in-hunne kooi;, de steenen bakjes,
dim m ’ liot^krpi-houden '*zi opbakjcsbw orden genoemd^e® juit een schoteltje met
1'daarop jia-wrid bak|p t'nji?d^kéolt|C'»'bestaan ,• zijn (het onderste schoteltje namelijk)
llaaw lhjzbiulêr^gpsf JukT, dSai oir els van gelijke grootte juist, den
A.ofnr^éTHile'^nppte,,jdusi d<* -V.ém"chte bopdarögheflên van een badkuipje, bezitten.
vEen ^ mlilApjqgmtpgist oók?. daB inrii ilén felen Kardinaal afzonderlijk houde,
aange/ipn^dp jnanneJ.j^^’ /opdia', zij m elkand^s 'gezelschap zijn, elkaar onmid-
il^lliik^(lfmSpwIoglio"i klai en, < n damt/oo, langö-yéfehfpn, tot een van beiden er het
|Ëwen-shu!anschiqt.
. Déf|lplê^Kur_dtinaalfeigeA%?l‘,0'éT^angkunstenaar,urriaar een vrolijke snapper.
vémMMEwei^m géva'r-ieerdLeh ’.min of meer. stot-
\ej,rüd..ïJu. gezondenr,t|eg.tand zingt hjj^ gedu|ejf(lé> heferpotst^gedeelte van den
dag,ubéhf'd.ve,-^ \an Augusils^m ^g lcfbhpr. soms iets vroeger
of later, intmvH .Ulpe^Jiéi^i|Sinptjp zingt, ep de jonge mannetjes beginnen reeds
-V;0Ór li unlieérstèn' rui te kj^eJ&5|,{Ti1
’Bevseksen- zijp! gemakkeJijk Je herkennen,11 dé'iér’het^ wijfjpjveel fletser gekleurd
is-; in 'plaatsi’j a n . geel en^zwarl, de, zoo; 'siéffi|éï klepren van het mannetje, is
hét wijfje flets en witachtig op drn. buik^rondom het oog en op de vleugels ;
in plaa%van he/? z^a’rt aan keel ep, kuift, hfeefttzij donkergrijs *éf graauw; de zijden
der borsft, eny.verdere phdpTrdeplen zijn -Öijf jha'a'r - vuil' grijsachtig groen, met
duidelijker dwarsstrépen, dan bij hel „ manriétje. Be jongen hebben nagenoeg
dezelfde kleuren als het jolödejWijfje;; Joch. de borst is bij hen over de geheelë
breedte, evetf als^pe'-nek ep,vde zijden,‘ duidelijk donker en overlangs gestreept.
' Het 'tefréen /eer. qpmerkelijk^jerséhijhsel in de wetten der kleurverdeeling en
kleurwijziging in' \ogek\edèr;en,- dat bij d§.»meeste 'vogelsoorten (onverschillig tot
welk .geslacht of welke.ordg, zij behoQrén ol gerangschikt worden) , waarvan het
mannetjeK-geel-, groen en zwarft, oftjgeél en zwart gekleurd zijn, de wijfjes steeds
.een meer'gestreept, ,e,en lichter: oj .graauwer zwart en vooral een veel fletser