DE RAAF,
W M Ëm ËM È È i
IMi vijftigtal jareft •gefedlS' ^Wa'S1 dfe »Raaf de voornaamste onder de pratende
.fö’gèPs.,?Er ’waren overaltÉèldimde Raven. Herbergiers, schoenlappers en haarsnijders
hadden hunne* JtaJi, r\en <iN hÖtj(M)Ps]i s nog heden-er hare Tortelduifjes
'op ' Jiïal|yndb|jr "Eri al #iö Rave%’wSrken'^pra%sTërs(l -vloeksters .of schreeuwsters,
nisfai m ÉLpïgfeya'l -ibragten zij %|ïe<& eigenaars klandizie aan door den toevloed
v 'a r i \ f j f h ( !® e n i n 'haat gëpraat-, gevloefö^lt^eschEeeuw .behagen schepten.
Allen ook in pen met -haffe--z#ate .h\sst)Lipf'öfuïirdo stem: »Rag baas-if^Sommigen
|K|ijëm;' anderen echtjbr,jèap< n nlhoi 'het woorhud'sr^Jvemjnrij -en op haar
( p è ^ ;,\a lt: ï|^;l^óëndeT^im^%en''lhof' of kaJ. rnlillhtdi'pnd in^de kamer; en in
-v^lte himh'oudfens waren, - al ^ezev^reA- # ■ aan -elkaêr gehecht,, als de leden
éè'iMr zel^tfamihhi. ’De 'Raaf 'was ^ö'k-een huisdier,- en-aij liet .erszidb .wel degelijk
d'p'^TSiïkta’a'n. Y,oo als Brehm Qprtïerkt^-ié 'd&'Raitf.dfe^hond onder het gevogelte,
even als'^fe'^ape^aai’dte aap, dë Sperwer^.dej^i^C''
. Van |Ë,ë#ïÉM& 'zijn ibëÜter ê*Éf Raver-p^op .andere, met' kleurenpracht en
spraakbatéïfft rijker begaafde ^élM'g^'^opVMlst/glpegaaijen feh^dergelijke, uit onze
zafnenl’eving ‘Ver'droftgen, ftn wij vinden haar flog ^slechts"hier* en daar, en dan
kë'l-'uitslültend bij Mieflën, die de zedetLen- gewoonten hunner voorvaderen trouw
na^olgën of bijnte »tegenwoordige ^beschaving ten achteren zijn. ' -
De Raaf kan, wat haar Vbfmnbe'treft, het sbest .mèt- èéne groote Kraai vergeleken
Worüën ,ƒ doch haTar öna^É^k'tkranhtigerSvfcèr, zijij echter zeer kleine Raven,
sómmigen ■zëlfl zoo’ klein, jdat-.zLj bijna ‘voor-^cföte Kraaijen-kunnen doorgaan;
Mïhhgst'waarschijnlijk is dit aan klimaat ofgtOevallige omstandigheden «toe te schrijven;
fftt^’èhjtenc'hök zijn die'kléine Raven ‘jongen- van een laat bnoeïsel. De Duitsche
v'ó’gelhandelaars ftokmen jdtsflfetéinen Landraven ,d e grooten Boschraven. Over’t alge