puntiger, dan de later door , ruying .verkregen pennen. De eenjarige jongen, na
den rui, namelijk zooals zij zich ’s winters hier, te lande gelijktijdig met de
ouden vertoonen, zijn te herkennen aan hun meer gevlekten nek en- duidelijk
donker gespikkelde oógstrèek. Men vindt „ook dikwijls eenig verschil in de grond-
kleur van het gevederte der.eudefl^sommigen, waarschijnlijk van hooger uit het
-^Noorden afkomstig, zijn namelijk zeer-licht gekleumd.-
Professor . Newton heeft waargenomen, fiat, déze^Qglfs^iofs ch o on zij'in het
Noorden ^oeijettï toch zeer^slechfe tegen langdurige koude^Cahd zijn, en dat
Cr dan ook in strenge winters, zóo-als diei.van j j 3 8—§,a en ^S'GcQ&l-, honderden
van honger omgekomen öf stervende gevonden zijn.. Lfe heb zelfTdpgemerkt^ dat,
als; pr lang sneeuw ligt, dè Koperwieken miödrr haastig- opvijegenoen:-vëeltijds
J tusschen heesters -of in het lage-hout verscholen zitten, terwijl d e ‘Meiels en
Kramsvogels .even; wild en schuw als „ gewoonlijk Wijveri>/
De Koperwiek houwt haóyjünfsfe van düjnne takjeuscreh drooge. planteniiézels,
“ et aarde of kléL. aan,j3l|aêr bevesligcfe-en van binnen met rdu-iijn.e^grashalmen -
belegd. Het ligt gewoonlijk in |sèester3>, vooral in laaggnpejjende m^d|f|rn,'rdoch
soms-, op denv grond, tusschen booge, grasplanten |||lsteenen. J^estal -Mest zij
voor den nestbouw zulke streken uit, waar^pj^dé^^^^ t^.UW^ns
schijnen deze beide Lijstersoörtem steeds bij ^oofkem.celkahders -gWefec hap tc
zoeken. Hjre-ëijeren — men vindt er 5 ^ ; ^ in een H H H M er nagenoeg
- venz0° mt’ als die van oöze Merel, Joeh zijn klei|Ér In,Zweden begint haar
broeitijd met Mei on, naarmate zij hooger' m het >>6,rden leeft; pet Mu oi#Jumj.
. , De zang yan het mannetje is ïfeoey^jijk van^dien opzer. ^a|g|ijsten t^ondéS
scheiden, doch, .is,-volgens de bewoners der noordelijke tónden, minder aanhot^
dend, ofschoon het geluid oven-helder en' streelehd isr.^ijntio|goèid klinkt als
hij, onder^ het opvliegt,'eenvoudig: U u k -tfk”.
Even'als alle overige Lijstersoorten, voeden de Koperwieken zich me^bezië^ en
insecten, veel wormen'en; slakken, en ook met jong groen._D^orwerpen! welke
’s.winters maf strikken gevangen worden^zqn-meestal zeer yet; later in,den tijd
echter, wanneer het voedsel niet aqo gereedelijk verkrijgbaar is, nemen zijzelfsgrasscheuten
tot voedsel,, en zijn dan zeer mager. Ik heb opgemerkt, dab-Lijsters,, '
die. veel slakken eten, telkens gras oppikken en dit hf weder u itsp uw en ,^ onver- \
teerd uitwerpen. Waarschijnlijk doen zij dit om de spijsvertering te bevorderen,
even als roofvogels doode bladeren, en katten gras of groen eten.
De Koperwiek is schuw, wild en schrikachtig, en wordt zelden een goede
kooizanger. Ik heb er dan ook nimmer een in gevangenschap hooren zingen,
hetgeen wel ditóraan zal zijn toe te schrijven, dat bijna niemand haar levend
yvenscht te houden. In Rusland, waar men de jongen opkweekt, en waar dien ten
gevolge deze soort Veel in kooijen wordt gezien, prijst men haar als zangvogel
evep hoog, als wij onze Zanglijster.
De tegelijk met andere trekkende-Lijsters in strikken gevangen Koperwieken
worden hier te lande,v.even als de Kramsvogels, gegeten; haar vleesch is echter
bitterden IdrQög-, en als voedsel van weinig nut; men eet ze ook trouwens meestal
slechts-^it smulzucht, en maakt dan zich zelven diets, dat men er een uitstekend
lekkerbeatje aan *heeft.