146 N A T U U R K U N D I G E
en -de twee agterfte en middelfte de zwaarfte zyn. Ze zyn
alle, naar haare grootte , fterk genagelt; en beftaan alleen
uit een nagel , twee leden , en een koker , welke in het
lichaam ingeplant is , en waar in het tweede lid zigbeweegt.
Met alle deeze pootjes , liep dit diertje op het Slik al vry
fnel, en was door middel derzelven , al vry fchielyk in de
Sl ik, waarom het my dan ook niet oneigen voorkwam,
hem den naam van Sl i k - P i s s e b e d ( Oniscus Lutofus)
te geven. —
Noch ziet men by Fig. 1. en 2. Uit lange hairen , die
niet zeer Hevig voelden. De Knobbeltjes daar ik op de
bovenzyde van gefproken hebbe , word men aan de andere
zyde ook eenigzins gewaar, dog niet zo fterk. — De
kleur was zeer ligt graauw met bruine ftreepjes afgefchei-
den , het vlies tusfehen de ftaart was ligt geel, welke kleur
doorging tot byna aan de nierachtige gedaante.
Deeze Pisfebed heb ik den 2. van Oogtsmaand 1768.
waargenomen : ik had ’er by die gelegentheid verfcheiden,
dog had ze niet lang levendig ; want in het water zonder
flik , ftierven zy fchielyk , en met de flik , was het water
Ipoedig bedorven, dus ik ’er niet lang nut van had.
Tot dus ver heb ik myne Lezeren v y f Pisfebedden be-
fchreven , die, ten minften volgens myne gedagten , onder
dat geflacht behooren; ik laat aan een ander over, oni
ze te plaatfen naar believen ; ik zal ’er één in een volgend
Stukje myne Leezeren noch mededeelen , en hier mede
myne Waarneemingen omtrent de Pisfebedden eindigen.
Liet myn beperkte tyd het toe, verder te onderzoeken ,
ik twyffel ’er niet aan , o f zou ’er zekerlyk nog meer onbekende
vinden , ’ t welk ik van harten wenfebe', dat een
ander Liefhebber opneeme.
TWEEDE
V E R L U S T I G I N G E N . *47
T WE E D E W A A R N E E M I N G
VAN EEN
WEST - INDISCHE ZEE-SLAK.
oor de eerftemaal gaa ik over,
buiten de Zeeuwfche Stroomen
om een Zee-Infeff,
, te befchryven.
Deeze Slak wierd van Esfequebo, in den Jaare.i 765. gezonden
, onder veele andere Inft&en in Liquor,. in de toen
fraaije Verzameling van Infe&en op vogt, van den Wel Ed.
Geftrengen Heer, Mr. L u i x M assis, als toen Bewindhebber
van de West-lndifche Compagnie. Naa het overlyden
van voornoemden Heer, is my het zelve door een der Erf-
genaamen , de Wel Eerwaarde Heer B r e u g e l , Predikant
te Dordrecht, aangeboden , en door my in dank ontvangen:
dus' is het nu onder myne Liefhebberyen berustende.
De geleerde B a s t e r heeft ons, in zyne Natuurkundige
Uitfpapningen, Zee -Slakken vertoont; de Heer B om me
heeft zich daar in bevlytigt, in het 3. Deel van de Zeeuwfche
Maatfchappy der Weetenfchappen: in dit myn Werkje heb
ik ’er drie befchreeven ; welke allen, zo van B a s t e r ,
B omme , als myne, uit ons Zeeuws Zee-water haaren
oorfprong hebben ; thans zal ik myn vierde en laatfte in
dit Werkje befchryven, die de voornoemde West-lndifche
zal uitmaaken.
De natuurlyke grootte is nagenoeg drie vierde van een
duim. Op Plaat XVI. fig■ 3 en 4. ziet men heïn van onder
en boven fterk vergroot afgebeeld. Zyn gedaante is
wel niet zoo fraai, als die van den Heer.Bomme , doch
teffens zeer zonderling, vooral van boven , fig. 4. Aan
den Kop ziet men by a. a. twee kokers, in welks midden
•de oogen geplaatst ftaan, De omtrekken van de randen
der