Ï14
vind, die onder het geflacht der Klawieren, als anders be-
hooren. Zy ftaan zeer regelmatig plat , als de Vingeren
van eenes menfchen hand. De agterfte by e e zyn veel fy-
ner, niet zo ftevig , en ftaan boogswyze ingeplant. Zou*
de deze vier Uiteinden o f Wapentuigen , niet veroorzaakt
worden door de uiterftens der Zenuwen , gelyk de nagelen
van menfchen handen geformeert worden ? Voorts kan
men tuslchen die twee harde ronde Buizen maar even zien
een zeer ligte bruine doorlopende Buis, welke zig van ageren
by F van den anderen fcheid ■ van voren zou ik zyn
begin niet duidelyk gewaar worden; deze dient hem zeker-
lyk tot de Spysverteering. De beweging van deze Worm
was aan de wanden van het glas plat voortgaande , als een
Slak , maar los en Vry in ’t water zynde , zonk hy niet op
den grond , maar maakte een kleine golfswyze beweging ,
waar door hy zig van de eene naar de andere kant van het
Flesje begaf, naar zyn welgevallen.
Hier mede eindige ik myne Waarneming , en ga over tot
de Vergelyking ; waar in ik vinde, dat deze myne Waarneming
een Slak is , in zo verre , dat hy een langwerpig ,
doch van onderen plat lichaam heeft; Bek en Oogen heb
ik niet kunnen ontdekken ; het Aarsgat is zeer waarlchyne-
lyk het zelve by de fcheiding van de doorgaande Buis , die
by lett. ƒ is , op welke geen hairtjes nog hoorntjes of’voe*
Iers op den kop zyn. Verder was zyn voortgang aan het
glas als een Slak , waar mede hy eindigde , zonder meer
van een Slak te hebben.
Hy kwam ook gelyk aan de kenmerken der Rupfen, om
dat de zyden van het lichaam in gedeeltens van Ronden
verdeeld waren, en dat hy de Snuit kon intrekken naar zyn
welgevallen ; als mede dat hy rolrond was, hebbende twee
anmerkelyke borftelagtjge Voelers o f Wapentuigen , met
d aangemerkt. De golfwyze beweging in het water word
men wel eenigzins aan fommige Zee-Rupfen gewaar , dog
eigeneigenaartiger
is dezelve aan het gedacht van de Hirudines
( BloedzuigersJ. Voorts heeft hy geen ovaal kruipend lig-
haam , met Pooten voorzien , het welk tot de kenmerken
der Rupfen behooren zoude.
Uit dit alles zie ik , dat hy van het eene kenmerk dit,
en van het andere wat anders heeft; waaruit ik dan van ge-
dagten zoude wezen , o f deze Worm niet een overgang is
van het geflacht der Slakken tot-dat der Rupfen ; doch de-
wyl de grenspaalen o f aaneenfchakeling van de natuurlyke
Wezens zo nauw zyn , dat ze nauwlyks kunnen waargenomen
worden door de nauwkeurigfte Waarnemer; zoden-
ke een ieder in dit geval vry, en hy plaatfe dezen Worm,
daar het hem gelieft.
De kleur van de ronde Snuit, de zyden van het lichaam
met de Staart, waren ligt Parelkleur; den geheelen Rug
was ligt bruin , op verfcheiden plaatfen wat naar het rood
trekkende , wordende men in het midden die ligte Verteer-
buis gewaar; de twee ronde harde Lichamen zyn donker
bruin ; de uiteinden o f Borftelhairen waren zwart. Ik viste
hem den 25. July 1763. en heb ’er nooit meer dan deze
gehad.
V I E R D E W A A R N E E M I N G
VAN EEN
S L A K H O O R N o f H E L I X
Een. party Zeemos van een Visfcher uit Zee gekreegen
1 hebbende , vond ik by het onderzoeken derzelven,
niet meer dan by geluk; alzo by voor het ongewapend oog
onzigtbaar was, dit Slakhoorntje, welke men by fig. 6. fterk
vergrootend afgebeeld ziet. ■— Hy behoord tot de Zesde
Afdeling van L innjEUs , en daar in tot den derden
Rang , zynde de Teflacea o f Schulpdieren , en het 328. g e .
flacht,