
racer moeten zyn , om dat de Poot op het zesde lid niet
eindigd , maar onzigtbaar word ; deze Pooten eindigen
in vier ftraalen, welke dikker zyn dan die van alle de andere
Pooten. Het derde paar Pooten beftaat uit drie leden,
men zoude zeggen , dat men in het twede nog een lid
z a g , maar is van deze en de twee agterfte Pooten in het
twede lid niet anders, dan de gedaante van dit lid. Voorts
hebben de agterfte pooten mede drie leden. Verder ziet men
de Staart, ofagcerlyfge/&fer<?«, aan ieder lid aan de onderzyde
voorzien met een Vin , als die der Kreeften; op het vierde
lid van ageer by e is een Koker o f Buisje : waar dit toe
diend is my onbewust; maar althans niet tot de ademhaling,
zo als in verfcheidene Mug-Poppen. Het laatfle Md
ziet men aan zyn uiteinde voorzien met fcherpe lange Doornen
, die eenigzins na boven gekromt zyn , tuflehen welke
zich nog drie rechte kleiner vertoonen. De kleur van deze
Stier is over zyn geheel groenagtig; doch na de Staart wat
na den kruinen.
Zie daar de gedaante van dezen Watervloo, waar van ik
het een en ander noch hebbe te melden. De beweging,
die hy in het water maakt, is als die der gemeene Zoetwater
Vlooijen, zacht en ftootende: fraai is het om te zien,
wanneer hy het agterlyf met de zes onderfte Pooten in de
Schulp influit, en alleen de twee bovenfte ’er uit laat, dan
heeft hy een kleine Eïerwyze gedaante, gewapent van voor
en agter met eene fterke hoorn , zekerlyk hem dienende
om zyne vyanden af te keeren. Deze Watervloo verzorgde
ik dagelyks van verfch Zee-Water , om hem nog eeni-
gen tyd , als ik konde , ten nutte van myne Vrienden te
bewaren : doch op den derden dag bemerkte ik een verflauwing
in kleur en beweging , waar op ik hem onder
het Microscoop bragt , en zag , tot myn verwondering ,
hem van voren reeds in die gedaante veranderd , als men
hem
hem by Fig. 3- vergrootend afgebeeld ziet ; weshalven ik
hem zeer zagtelyk in de fles met Zee-Water deed , in die
hoop , dat hy zo fterk mogte zyn , om de Metamorphojis ,
o f gedaanteverandering , te ondergaan. Den vierden dag,
o f 28. Ju n y , was myn hoop voldongen , en bevond hem
in zyn natuurlyke grootte, als by Fig. 4- > zynde iets groo-
ter als in zyn vorige gedaante; en by Fig. 5. ziet men
hem vergrootend afgebeeld. In deze gedaante vond ik toen
verfcheidene van deze Dieren, ’twelk duurde tot omtrent
half July , na welken tyd ik ’er geen meer vond : zo das
de befchrevene eerfte , met de noch te befchryvene laatfle
gedaante, in maar omtrent de drie weken tyds te vinden is.
Uit deze verandering ziet men, hoe licht men van een en
het zelfde Dier twee Gedachten zoude konnen maken: tot
welke dwaling ik zekerlyk zoude vervallen zyn , wanneer
ik de laatfle gedaante gevonden had, zonder dat ik de eerfte
had konnen waarnemen.
Deze groote Verandering komt den Liefhebberen , die
gewoon zyn waar te nemen, niet vreemd vo o r : dus ik dezelve
zonder aanmerkingen kan voorby gaan, en bepaal ik
my alleen tot het Dier zelve. Het geheele Lichaam is als
een Garnaal ( Squüla) ; beftaande thans uit zeven Leden.
De twee Oogen a. a. ftaan in kokers op het Borstftuk geplaatst
; van welk Borstftuk men by b. b. twee als Schaaren
ziet voorkomen , welke zeer gelyken na die van de Squilla
lutaria , o f Modderman, c. c. Zyn wederom twee andere
deden, die plat doch breed zyn, naar agter een weinig toelopende
, van voren binnenwaarts ingefneden , aan haare
vier hoeken vier Doornen, waar van de buitenfte de langfte
en de binnenfte de kortfte zyn. Tuflehen deze twee platte
deelen , by d. is noch een fcherpe Doorn , die zich inplant
even agter de Oogen , boven op het Borstftuk ; by
Fig. 3. a. kan men hem beter zien. Verders ziet men onder