delyk blyken ook in deze Zee-Pijj'ebed, welke ik mynen
Lezeren zal voorhouden, waar in w y , door behulp der
glazen , de fchoonheid der kleuren ; byna aan die der Regenboog
gelyk , zullen gewaar worden ; welke zonder dat
behulp, bedekt zoude gebleeven zyn.
■"Plaat IX. Fig. i. vertoond deze Piflebed in zyn natuurly-
ke grootte , en Fig. 2. fterk vergroot afgebeeld. — Men
verg my niet te bewyzen , dat dit Diertje rechtftreeks onder
de Piflebedden behoort; daar zoude ik ïbmtyds in mank
gaan : echter komt het naar myn begrip daar naast by ;
vooral, om dat ik daaronder verfcheidene vinde befchree-
ven, welke eenige overeenkomst hebben met deze. Dan,
gefield , dat dit Diertje behoort in den zevenden rang der
Infe&en van L in.n ^e u s , te vinden in zyn 10. Ed. het 241.
en in z-yn 12. Ed. het 272. gedacht, waar van de eenvoudige
kenmerken zyn-: Pedes 14. Antenna fetacea ,- Corpus
ovale. Pooten 14. de Sprieten borllelachtig , het Lichaam
ovaal.
Fig• 2. ziet men den Kop ; a. a. zyn de Oogen , welke
niet rond zyn , maar groot, en naar voren wat punt'g loepen
‘y b. vertoond zich als een uitftekende Koker , even
als men aan de Vlinders gewaar word , waarin zy haar fna-
ve l o f zuiger verborgen houden, c. c zyn de Voelhoornen,.
waar van de twee grootfte meerder geleed zyn, dan de
twee kleinderen; het Borstftuk beftaat uit drie afdeeüngen
en is °zagt; op het midden derzelve ziet men twee fchoo-
ne purpere ftreepen , die ieder de gedaante , nagenoeg ,
van een Wigge vertoonen t daar op volgt het Lichaam *
welks fchoonheid wy hier voor onder het oog hadden: het
verdeeld zich in vier deden , o f vli'ezige Dek- fchilden
welke ieder afzonderlyk van , echter zeer naby den anderen
komen : op deze zyn het , als mede op de zichtbaare
gedeeltens van het boven lichaam , dat zich de lichtllralen
in
in diervoegen buigen , dat men de fchoonile kleuren ziet
te voorfchyn komen , waar door men dit Scheplel onder
de heerlykfte der Schepfelen mag opnoemen ; doch , daar
zyn ’e r , welke die fchoonheid niet hebben , maar donkerder
zyn ; andere bruinachtig : en ik heb ontdekt, dat de
grootfte byna geheel bruin waren. Voorts verdeeld zich het
agterlyf in zes buigbaare leden , zo als die der Garnaalen,
en eindigt in vier platte bladen welke met zeer lange en
borftelige hairtjes voorzien zyn. Dit Diertje heeft tien
Pooten , en zyn niet als de gewoone Zwemvoeten , maar
eerder tot loopen gefchikt : Z y vergrooten zich zeer aan-
merklyk van voren naar agteren , en ieder Poot beftaat uit
zes leden , welke alle in een fcherpe nagel eindigen. De
kleur van ’t lichaam heb ik reeds gemeld ; de Kop , Borst
en Agterlyf z-yn graauwagtig wit, de Oogen zyn zwart. —
Hier zoude ik dus kunnen eindigen, doch heb alvorens noch
dit aan te merken : Ik vinde in de Natuurlyke Hijlorie van
den Heere H cmjttuin , XIII. ftuk , pag. 482. enz. van
R o n d e l e t u i s , A r i s t o t e l e s en G r o n o v i u s ,
verfcheidene Diertjes befchreeven , onder de namen van
Zee ■ brems, Zee-horzel, en Zee - wans ; my dunkt, dat dit
myn befchreeven Diertje zeer wel onder deze befchrevene
te voegen is , en wel den naam van Zee - brems ( Afilus
Marinus) kan draagen; dewyl de K o p , zo als het my voorkomt
, zeer net aan die van een Brems voldoet : doch belieft
een van myne Lezeren het onder een ander Gedacht
te plaatfén , ’t zal my wel gevallen. Dit Diertje is zeer
gaauw in het water, offehoon zyne Pooten tot zwemmen
niet gefchikt zyn : men vind het wel vier maanden in den
Zomer , en redelyk veel. Ik vistte deze op den 15. Juny
1768*
I TW E