7 4
T W E E D E W A A R N E E M I N G
V A N TWE E
Z E E - L U I Z E N,
( MO NO CULI ).
T T et geflacht van de Monotuli, in myn vorige Vyfde Stuk-
■ je > bladz. 35 , 36. medegedeeld hebbende, gaa ik
zulks hier gevoeglyk voorby.
Plaat IX. fig. 3 en 4. zyn twee voor het bloote oog on-
zichtbaare Diertjes , in haare Natuurlyke grootte, dus ze
hier fterk vergrootend zyn afgebeeld. Ik voeg deze twee
Diertjes onder eene Waarneeming, alzo het my voorkomt,
dat door haare gelykheid van gedaante op den anderen ,
het Man en W y f is ;■ echter zal ik ze in het befchry ven af-
zonderlyk van den anderen houden, om ze voor myne
Lezeren niet te verwarren.
Fig. 3. houde ik voor het Mannetje; a. is de K o p , aan
de agterzyde ovaal, van voren by h. in een fcherpe punt
toeloopende ; het heeft twee Oogen , waar van men ’er ,
(doordien het op zyde liggende getekend i s , ) maar één
ziet by c. Aan de bovenzyde van den Kop by d. fchynen
twee Hoornen te zyn, om dat ze daar geplaatst zyn; maar
anders zou men ze eerder en beter voor Zwemvoeten aanzien
, gelyk men ’er onder de punt van den Kop nog twee
z ie t , en voorts noch vier; doch welke agt zyn , fluitende
zeer naauw tegen den anderen, en dus hier door de zy-ligging
als maar vier vertoonen , o f fchoon ze agt zyn. Het
vaste Eichaam , waar aan de Zwemvoeten gehecht zyn ,
heeft
heeft van achteren by e. een platte opftaande fcherpe rug;
het Achterlyf is rond, en verdeeld zich in zeven afdee-
lingen ; op de tweede en derde afdeeling by f. ziet men
drie als kammen , uit welker middenfte twee zeer lange
Hairen , en twee kortere voortkomen ; op de vierde en
vyfde afdeeling ftaan twee als Kokers , waar van de laatfte
zeer lang is ; en eindelyk eindigt de zevende afdeeling in
twee zeer lange doornagtige punten. Zeer zonderling,.
dunkt my , is hei maakfel van dit Diertje op deze afdee-
lingen. Wat redelyk Schepfel is ’e r , die ’er niet doof
moet opgetogen zyn, en ’er de Aanbiddelyke Wysheid van
den Schepper in moet erkennen. Fig. 4. ziet men ’t Wyfje,
waar van alleen het onderfcheid beftaat, dat het Onderlyf
maar v y f afdeelingen heeft, en benevens den rug eenvoudig
glad is , en de doornagtige punten aan de vyfde afdeeling
zeer kort zyn : maar vooral ziet men het onderfcheid der
Kunne by a ., welkende Eijerzak is : ik heb nooit meer
dan een Eijerzak daar aan gezien. Aan het Zoet r water-
Luisje vind men ’er twee : deze Zak is zo digt tegen het
lichaam geplaatst, dat men de deelen , waar mede zy aan
het lichaam gehecht i s , niet zien kan. Deze Diertjes zyn
ér zeer menigvuldig , doch door de kleinte zeer moeilyk
zo te plaatfen , dat men ze behoorlyk kan tekenen : ik
heb deze gevist den 18. Juny 1768.