gezegde van dien Heer is geen grootlpraak , maar men kan
het uit de ondervinding bevestigen. Liet myne bepaalde
tyd het to e , om ze allen te tekenen , welke ik onder
myne oogen k ryg , men zou verbaast liaan over de veelheid
en onderfcheidenheid in dezelve ; zy zouden wel aan
het algemeen door hunne fchoonheid niet voldoen , maar
wat baat zulks , want het is niet altyd goed , dat veel is ,
maar het is v e e l, dat goed is. Het kleinfte , eenvoudig-
fte Diertje , van den Schepper gefchapen , is volmaakt
goed, en met een Natuurlyke fchoonheid verlierd welke
door de regte Liefhebbers, ofNafpeurders van de ge-
fchapene Wezens, altyd met höogagting en eerbied aan-
lchouwd worden. Tot zulk eene aanfchouwing nodig ik-
wederom myne Lezeren , terwyl ik hen voor zal houden
en afbeelden een fraai Diertje , dat regtltreeks onder de
Zee - Kwallen van LiNNiEUs behoort, waar van men in
myn VIL Stukje op bladz. $2. de Afdeeling en Rang en
op H uU Ïm het Geflacht kan nazien. °
Fig. 1. ziet men hem in zyn natuurlyke grootte , en ife-
2 en 3. Iterk vergroot. J° '
De geheele omtrek van dit Diertje is nagenoeg half klootfch
o f kogel-vormig , doch van onderen niet plat, maar hol
even als een gewoone Tafelbel: in dezen algemeenen omtrek
ziet men in beidej de figuren eene tweede , die gelyk-
vormig aan den eerllen is> welke beide omtrekken zig vertonen
als twee op den anderen geplaatfte Tafelbellen. De
eerfte omtrek fig. 2. a. bevat niets aanmerkelyks in zich •
het is een vast flymerig lichaam , dat geen tusfchenruimte
laat tusfchen den buitenrand van den tweeden en van den
eerden omtrek , maar zig rondsom den tweeden omtrek
vast fluit; is glad, blinkend , en van een helder doorfchv-
nende parelkleur.
Dc
De tweede omtrek onderfcheid zig zeer duidelyk by
b b , alzo dezelve wat donkerder parelkleur i s , dan het
hovende van de Kwal. Deze zeide ik was hol, en ik bevond
in het middenpunt van deze holligheid een lichaam *
dat los hing , even als een klepel in een bel ; men ziet het
by fig. 3- a. geheel , en by fig. 2. c. gedeeltelyk. Om aan
te tonen wat dit lichaam i s , is my dit byzonder geluk te
dade gekomen ; namelyk : zo als ik hem gevist hadde,
plaatde ik hem onder het Microscoop , en bevond , dat hy
tot zyn prooy gevangen had een zeer klein Vifchje, dat
zig zoo ver nog buiten het lichaam liet zien , als men
het in fig. 2. z ie t : het was zeer levendig , toen ik het be-
fchoude , en men zag zeer duidelyk , dat het zelve langzaam
ingezogen wierd , welke inzuiging naar twee uuren
tyds volbragt was , en toen vertoonden zig het geheele
lichaam als in fig. 3. waar van b. de opening o f mond is ;
en , zo veel ik heb kunnen ontdekken , is c. het Aarsgat.
Dit voedfelnemen was my een aangenaam gezigt, en del-
de my in daat , om het waare gebruik van dit lichaam te
kunnen mededeelen , daar ik anders , op zyn best genomen
, maar naar gegist hadde. Maar ook ziet men hier
uit , dat, hoe klein de Kwallen zyn , ze zeer fchadelyk
zyn voor de Vifch ; want naar de toeneming van de grootte
der Kwallen, vangen zy ook grooter Visfchen. De
Heer Ba ster meld ons in zyn II. Deels 2. {tukje van zyn
Natuurkundige Uitfpanningen : „ dat ’er in den Zomer van
„ het Jaar 1762. by honderdduizenden van Zee-Kwallen
„ aan de Stranden te vinden waren ; de Visfchers hadden
„ hunne netten vol Kwallen, maar vongen geen Vifch aan
„ de Stranden.” Zyn £d. vraagt : „ Zoude nu deze
„ oneindige menigte van Kwallen , door hunne venynige
„ en brandende eigenfchap , de andere Visfchen verjagen ?
„ Of zouden zy , door hunne ongemeene veelheid , het
M 3 „ voed