durf bekennen , dat dit onderzoek myn lustwerk is , daar
ik nooit moede in worde , zal ik dezelve belleden tot het
onderzoek van de noch onbekende gefchapene Wezens ,
o f om van de een o f andere bekende noch meerder van
Gods oneindige Wysheid ten toon te fpreiden. — Wat
is ’er nog niet te onderzoeken , en vooral in de Wateren
der Z e e , daar zo weinig van bekend is , en de ipenigte
zonder tal zyn.
Ik eindig met de volgende Beryming:
D’onpeilbre Zee bergt in haar ruimen fchoot
Een talloos tal van Schepselen, klein en groot,
Die in haar 'diept’ al weemlend zich vergaèren,
In *t golvend ruim der rustelooze baaren.
Hoe fchoon , hoe groot, ö Oppermajefleit !
Is al Uw Werk, gevormd met wys beleid f
Uw Wysheid ftreelt oplettende gemoederen :
Al 't Aardryk is vervult met Uwe Goederen.
Uit Pfalm 104.
wem.
pa ssf
ü ü a31