D E R D E W A A R N E E M I N G
V A N E EN
M E D U S A M A R. I N A.
In myn zevende Stukje befchreef ik een zeshoekige JBeroë,
welke ik onder de Medufa plaatste: thans ga ik over
om een Diertje te befchryven , ’t welk ik mede onder dat
gedacht breng , welk men in myn vyfde Stukje over de Bene
kan nazien , en het geflachc der Zee-kwallen is.
Bezig zynde in het nalpeuren van een ander Diertje ,
kwam my by toeval dit zeer klein Zee- kwalletje onder het
oog j men kan het even met het bloote oog zien by fig. 5.
ik heb het in drie onderfcheiden gedaanten getekent, by
fig- 6- 7- 8. Sterk vergroot fig. 6. zie't men het als het zich
plat uit legt , hebbende een cirkel • gedaante , aan wiens
rand 16 fterke ftralen ingeplant ftaan : aan den binnenrand
van de cirkel ziet men als in een vierhoek ftaan vier holligheden
, in welks midden , en dus in heOmidden des cirkels
een vlak is ; in deze vlak ziet men , heeft het Dier
een uitzettende kracht. By fig. 7. a. en 8. a. doch in fig. 7.
ziet men het als een ftaart van boven , eeriigzins rond en
puntig aflopende , daar men in de legging van fig. 8. niets
van de vlak in het platte lichaam z ie t ; alleen aan de ag-
terzyde vertoont zich hier als een koker , welke by b. in
een ronde bol eindigt. Als men dit Kwalletje in deze gedaante
ziet leggen , maakt het een aangenaame vertoning ,
waar uit men ook z ie t , dat het de ftralen naar zyn welge-
vallen buigt o f beweegt.