
T W E E D E W A A R N E E M I N G
V A ri È E N
Z E E L, A K,
Q M O L L U S C £ M A R I N A . )
Onder de Zesde ClaJJls vat Linnaeus behoord ook deeze
Zeeflak , en daarin tot den tweeden rang. Wat betreft
het geflacht; ik wil gaarne bekennen' niet te weeten ,
onder welke haar behoorlyk te plaatfen. Ik meen de ge-
flachten der Slakken QMollufca') , van den voornoemden
Heer wel naagegaan te hebben, échter vinde ik hem aan
geen een kenmerk voldoende : het naafte daar ik hem nog
by zoude plaatfen, is onder de Tithys o f Zeihaas , waar
van de Heer Houttuin, 14. ftuk, bl. 290. de kenmerken
aldus opgeeft : ,, In een lichaam dat vry i s , langwerpig,
„ vleezig , zonder Pooten , hebbende aan het einde een
,, rolrond Snuitje onder de uitgefpannen Lip , en twee ga-
„ ten aan de linkerzyde van den Hals. ” Nu zal ik voortgaan
met myn Zeeflak te befehryven, op dat men haar
met deze kenmerken vergelyke.
Plaat VIII- fig. 2. ziet men haar vergrootend afgebeeld;
de natuurlyke grootte was te klein , om dezelve af te beelden
: het geheele lichaam is van onderen plat : van voren
by a. loopt het fronfelagtig uit, nagenoeg een halve cirkel-:
van boven komt de gedaante van het lichaam ten naaftenby
rolrond , en is met drie zwarte banden verfiert, welke wel
niet doorgaans zwart, maar als zwarte fyne knobbeltjes zyn,
gelyk fegryn leder: zy waren nauwlyks te volgen met het
pengeel, o f men moefte het pointéren ; en wilde men ook
de witte geelagtige kleur , die het Dier anders over het geheele
lichaam had, door die zwarte knobbeltjes heen zien
fchynen. Aan het agterfte gedeelte van het lichaam by b.
is een deel aan gevoegd, ’t welk zyn oorfprong nam onder
het platte gedeelte des lichaams, waar tegen het eenigfms
platagtig , doch rond en ftomp eindigde ; dit deel beweeg-
de zy zeer dikwils naar alle zyden : voorts vond ik van
voren by c. e. twee zwarte flippen, die my als twee Opgen
toefcheenen, ’t geen ik echter niet durf bepaalen : deze
twee gelykende Oogen , en het agterfte deel k zyn de ee-
nige byzonderheden , die ik aan het Dier heb kunnen gewaar
worden; wyi noch Voelhoornen zyn , noch gaten aan
de linkerzyde, noch iets dergelyks , en derhalven ook niet
voldoende aan het te voren opgegeeven kenmerk : zyne
beweeging was zeer traag. Ik tekende hem zelfs den 30.
Juny i 768. hield het noch al lang in het leven , maar heb-
tot heden geen andere gehad.
D E R D E W A A R N E E M I N G
V AN E EN
Z E E - L U I S ,
( MONOCULÜS MARINUS. )
■ fTn den jgare j 7^7. in de maand November , kwamen ’er
JL twee Landluiden van Westkappel, gelegen op den E ilande
van Walcheren, by my , welke my vertoonden een
bodem van een Vat, en een ledige Fles, die met een kurk
geflopt was , welke beide den voorgaanden nacht aan het
Strand van voornoemde Plaats waren angedreeven *• dezen
bodem en fles waren geheel bezet met de Lep as Atmlifera ,
H 3 o f
lilI
11