D E R D E W A A R N E E M I N G
VAN EEN DIER ONDER DEN RANG DER
S L A K K E N o f M O L L Ü S C M .
Naa dat ik een geruimen tyd heb doorgebragt in het onderzoeken
van de gedachten der Slakken , zo betuig
ik openhartig nog niet te weeten, welk pad ik betreden
moet, om deze Slak, welke ik mynen Lezeren voor zal
houden , regtftreeks onder zyn waar gedacht te brengen ;•
weshalven ik eerst het zekere zal bepalen , alvorens ik my-
ne gedachten over de Gedachten zal mededeelen.
Dan ze behoord onder de Zesde Afdeling van LmNiEUs
Vernies o f Wormen genaamd , en daar in tot den tweeden
Rang , zynde de Mollufc<e o f Slakken. Van dezen tweeden
Rang zal ik de Kenmerken van twee Gedachten mededeelen
, om daar mede myne Worm o f Slak te vergelyken.
Het 284. Gedacht van L i nn^ us , is het eerde , dat my
hier te dade komt , en bevat in zig de Dorides o f Zeeslakken
, waar van de Kenmerken , door den geleerden
Heer H o u t t u in , in zyn 14. Suk van zyne Natuurlyke
Hiftorie, bladz. 204. aldus worden opgegeeven. ■__ , Het
„ L y f i-s kruipende langwerpig , van onderen vink”: de
„ Bek hebben zy van voren onderaan: het Aarsgat van ag-
„ teren, met hairtjes aan den bovenkant bezet: twee hoorn-
,, tjes o f Voelers boven aan het lichaam, van voren met
„ gaatjes, waar binnen zy kunnen ingetrokken worden. ”
_ Hier op volgt het 285. Gedacht , welke dat der Aphro-
&\t<e of Zee-Rupjèn- aanduid , waarvan men de Kenmerken
in voorn. Stuk , bladz. 216. kan naazien : deze zyn dus:
„ Een Eirond, o f ovaal kruipend lichaam , dat wederzyds
„ een menigte van pootagtige kwasjes heeft: de Bek aan
„ ’t eind is rolrondagtig, en kan ingetrokken worden : het
„ heeft aan den Bek twee borftelagtige Voelers o f Baard-
» jes.j” — r - Op deze kenmerken verzoek ik de aandagt
myner
myner Lezeren , alzo deze de gronddag is van de vergely-
king , welke ik ftraks maken zal , naa dat ik alvorens eerst
den Worm zal befchreven hebben, waar van ik de gedaante
gevonden hebbe , in zyn natuurlyke grootte als fig. 4.
en vergrootend als fig. 5.
De natuurlyke grootte is nagenoeg een agtde van een
duim Rbynlandfche maat; de 5. figuur deed my zien een
lichaam , dat langwerpig was , maar agter wat puntig toe-
loopende ; de Staart plat, en waaijersgewyze uitgebreid ;
de Zyden wel in gedeeltens van ronden verdeeld , dog had
geene de minde infnydingen , naar was van boven eenvoudig
rond , als de gewoone Aard - Slakken, en van onderen
plat zonder Pooten , welke men aan den Staart a ten dui-
delykden gewaar word r by b is de Snuit, welken hy tot
aan c c kan intrekken , ’t geen hy by de minde aanraking ,
met een Penceel, als anders , deed. Ook kan hy ze nog
verder uitdeken , als ik ze hier getekend heb , het welk
men aan het oneven eindigen zien kan; evenwel, ’t zy dat
hy ze op zyn langde uitdak , zo eindigde ze domp. Zonderling
was het om te zien , dat, wanneer hy deze Snuit
had ingetrokken , door die intrekking de twee deelen d d.
zig vernauwde , tot tegen het middende bruine lichaam ,
waar door het voorde, of de rand van het Dier , als gewapend
was. Deze Wapentuigen d d. zyn het voorde van
twee ronde , harder dan de Slak , zynde Lichamen , die
over het geheele lyf heen loopen , en eindigen juist aan de
beide punten van de waaijerswyze Staart, welke het vermogen
heeft, van zig ook eenigzints te kunnen intrekken,
waar door deze lichamen van haare hoekdanden verloren ,
in eene nagenoeg regte lyn , zig by den anderen voegde ,
en op deze wys de Staart van agteren wapende. Een kundig
oog zal uit deze tekening gewaar worden, wat deze
Wapentuigen uitmaakt. De voorde met dd aangehaald,
waren korte zeer devige hairtjes-, byna gelyk aan die, welke
men aan de gronddeunen van de Bekken der Vogelen
I 4 vind.,