Fig. 2. letter a. toont my in de tweede Afdeeling twee
lichaamen als twee Nieren aan , zo ook mede op de negende
Afdeeling by b. : deze zogenaamde Nieren zyn , wanneer
ze zwemmen , zilver glanzig ; bet gebruik daar van is
my onbekend. Doch zouden ze niet als twee Maagen zyn?
om dat men ziet, dat de doorgaande Buis, met twee takken,
by c. c. zyn begin neemt : maar hoe dan met de twee
agterfte ? o f zoude men mogen ftellen , dat , offehoon de
fpys reeds die lengte doorgegaan is, zy echter op die plaats
noch eene verkleinzing ondergaat , eer zy gelooft word ?
Hoe dit zy , kan een ieder vry overdenken , dat kan niet
bepaald worden.
Voorts is van de tweede tot de negende Afdeeling ingefloten
, ieder Afdeeling met een lang en een kort hair ver-
cierd : ’t geen men by Fig. 3. k. h en Fig. 4. a. afgebeeld
ziet. De elfde o f laatfte Afdeeling, die men by Fig. 4.
met een gedeelte der tiende vergroot, afgebeeld ziet, heeft
mede zeer veel opmerking nodig : op het einde van het
laatfte deel, boven o p , ziet men vier borjleJachtige o f vlasachtige
hairtjes ; ik weet het naaulyks te noemen, omdat
het wederom met noch kleinder haïrtjes vercierd is ; daar
op volgen by c. vier platte puntige Itchaamen , die zy op ver-
fcheidene wyzen, dan als twee, of als één, door het over
den anderen febuiven doen vertoonen. By d. is het Aarsgat.
By e. ziet men een aantal van vierentwintig borftelige-
ftralen , die zich als een Wayer vertoonen , en een hoek
maken nagenoeg van omtrent hondert en vyf graden.
In het midden van het vergrootte tiende , en begin van
het elfde deel, ziet men , dat die Buis zich van die zogenaamde
Nieren met twee bochten na den Aars omwend.
Dus ver myn Worm befchreven zynde , zal ik noch iets
van zyne Eigenfchappcn'mededeelen.
m
Offehoon hy als een ftyf ftrootje in het Water legt, kan
hy zich echter vlug beweegen , door middel van zyn Cir-
kelwyze gedaante, die hy maakt door de kop aan de ftaart
te brengen, welke vlugheid met die der armen hem zeer
wel te ftade komt in het vangen van Vifchjes ; zo als ik
ondervond aan myn jonge Goudvtfch , die ik dat jaar in
Fleflchen voortteelde , rakende in de eerfte dagen , wanneer
zy maar twee en een half o f drie lynen lengte hebben,
eenige kwyt , ’t geen ik niet begrypen kon : ten laaiften
ontdekte het zich aan my , door zo een groote Worm te
vangen, die het Vifchje noch tuflehen zyn tanden en haak
vaft had.
Op dien zelfden tyd had ik een Arm-Polipus met twee
Jongen ; daar eenige Wormen bygedaan hebbende , had ik
gedacht, dat de Polipen de Wormen zouden opgegeeten
hebben ; dan , het gebeurde, dat ik , tot myn leedwezen ,
des anderendaags ’s morgens myn Polipen door de Wormen
verflonden zag , en toen naauw lettende , kon men ze in
het doorzichtige lichaam van den Worm zien. Ik gaf eenige
dezer Wormen aan den Heere Johan Perkois , Do&or
in de Medicynen, die ’er het Water- Poft hoorn- Slakje by gezet
had ; na eenigen tyd was het Slakje uit zyn huisje door
de Wormen gefpyzigd : wesbalven , dunkt my , ik niet te
vergeeffeh hem den naam van Devorator o f de V erslinde
r heb gegeven. Dit foort van Wormen kan men
zeer lang bewaaren , eer zy veranderen : lk behield deze
myne Roovers den geheelen Winter over, tot in het begin
van July 1768. wanneer ze eerft in Poppen veranderden.
Uit dit voorgemelde ziet men nu ten duidelykften, de
groote kracht, welke deze Worm bezit; die men door zyn
doorzichtigheid en oppervlakkige teêrheid ’er niet aan zoude
toefchryven : dus wel ten hoogften de verwondering
van een met reden begaaft Schepfel waardig.
De