
der stad. Bovenaan: VincatAmorSilvae. Onderaan T V B (Theod■
van Berckel) Kz Het stadhuis, tusschen de letters S. C- Bovenaan
Sancti délubra senatus. Onderaan MDCCXXYI met lofwerk
er onder. (Zeldzaam ) Afgebeeld bij Palier op het titelblad (no-
34 blz. 23), v. Orden pl. XIX Vz. no. 14 Kz. no. 13, Jhr. Snoeck
no. 36.
341. Vz. als v. L IV 657 (4), v. Orden XIX (5), Palier no. 14,
Snoeck nö. 24. Kz■ als Kz. Palier no. 34, Snoeck no. 36, ons no. 340,
342. Vz. als Vz. Palier no. 34, Snoeck no. 36 (ons no. 340 ) Kz.
als Palier no 20, Snoeck no. 22
343. Vz. als Vz Palier no. 34, Snoeck no. 36, (ons no- 340 ) Kz.
als Palier no. 19, Snoeck no. 20.
344- Inventaris blz. 1664 7 Junij 1726-20 Januarij 1727
ƒ 670-16-8.
345. 1726 17 Juli- Zilveren bruiloftspenning van Johan Emants
en Sara Maria Bruinstein. (In Nav. VI blz. 72 Bruynstyn.) J.
Schulman (1882) no. 437 ƒ 8 . - XXV Annorum 17 V 26, de Vries
(1854) no. 2009 Z. 40 w. Leidsch P. Kab. 3 Mei 1867 (Gest.)
(De wapens dezer familien zyn (1856) te zien in de Groote Kerk
te ’s Gravenhage aan de ZW. deur van binnen, boven een grafnis-
Vobrzyde. Aaneengestrengeld en hangende aan een boomstronk
de wapens der familie’s Emants en Bruinstein. 1) Omschrift: Iohan
Emants & Sara Maria Bruinstein.
Keerzijde. Een door een hemellicht (waarin het alziend oog)
beschenen omkransd en vlammend altaar, waarop een slangenrond
is gebeiteld. Aan den voet er van twee duifjes. Links een ooije-
vaar, rechts een olifant. Op een sokel 17 V 26. Omschrift:
Gratia dei omne bonum. (Van God alles goeds)
-'"'346 Gouden bruiloft van Arent Vink, gehuwd in zijn 410 jaar,
met Anna Nieupoort, gevierd den 1 November 1726. Afgebeeld
door K. van Alkemade en P. van der Schelling in Nederlands
Displegtigheden I blz- 208 en in Vervolg PI. VII (72 ) -Beschreven
ald. blz. 78 en bij Alkemade I blz. 205-211, Bij P. Smidt van
Gelder no. 3707 Z. 30 w. ƒ 5 . - , de Boye no. 2641 Z. ƒ 4 .—.
’) Emants. Twee in lelie’s eindigende staven als een St. Andries
kruis geplaatst. Tusschen de vier hoeken vier ruiten. Bruinstein.
Gedeeld: Links de halve friesche adelaar, rechts drie klavers (2-1)
waartusschen een rechtervleugel.
347. Vierkante zilveren plaat met kabelrand en oog en drie
zilveren kwastjes op de hoeken. Gegraveerd. Voorzijde. De II.
Sebastiaan aan een boom gebonden en met een pijl in de borst.
Met zijn opgeheven aan den boomstam gebonden rechterhand houdt
hij een aan een koord hangend wapenschild (Jeruzalem?) vast.
In het verschiet een boogschutter gereed te schieten. Voor hem
een pijlkoker. Omschrift op de vier zijden:
Sinte Sébastiaan
Aldus zoo wilt verstaan
Alzoo ons wort vertelt
Boor schooien op het Veld.
Keerzijde. Een paar uit wolken te voorschijn komende handen
ineen gestrengeld, houden een tak vast waaraan drie knoppen of
vruchten (kleetdistels). Daaraan is een lint gehecht waaarop men
leest: altyt aanclevende. Omschrift op de vier zijden:
Piet er Bemyn In / Het Gilde gekomen
den 20 Janu ANNO / 1726.
(Collectie Birks.)
348. Overlijden, van Barbera Tiedeman. Vz. Fraai gehelmd
familiewapen. Kz: Tusschen twee palmtakken Barbera Tiedeman
oudt 40 jaren den 29 Januarius 1726. Bij de Vries (1854) no. 2010
{zeldzaam) Z. 10.6 w., de Boye van Wichen no. 2640 — ƒ 12.—,
v. Buren no. 2127, Posthumus no. 820. Mm. 64 Z. 106 w.
349. Op het overlijden van den ’s Gravenhaagschen predikant
Jacobus de Kempenaer, 3 April 1726. In de Naamlijst der predikanten
sedert de Hervorming tot nu toe in de Hervormde Gemeenten
van Friesland (Leeuwarden 1886 I blz 364) leest men bij Pingjum
en Zurich op 1692 : Jacobus de Kempenaer, geboren te Amsterdam den
5 September 1666, zoon van Hendrik de Kempenaer, koopman aldaar,
is als kandidaat goedgekeurd den 13 Junij, verroepen naar
Bolsward, geappobeerd en gedimitteerd den 16 April. Zijne famiïe
is te vinden bij A. Ferwerda (Geslacht de Kempenaer), Zijne moeder,
Geertruida van der Wayen was de zuster van Professor Jan
van der Waijen den vader. (Zie Bodes, Frieslands Hoogeschoól I
blz. 266-276 +4Novb 1701). En bij Bolsward staat nog blz 69 „dat
hij van daar verroepen naar Haarlem den 6 Aug. 1697 is gedimitteerd,
zijn afscheidsrede deed in November, naar den Haag vertrok
in April 1706 en aldaar den 3 April 1726 overleed. Acht