
Douairière van Prins Willem IV, Voogdesse van Prins Willem V-
Gesneden door E. A(ndeles.) ({Zeer zeldzaam.) Vz, Borstbeeld.
Kz. Tombe. Bij de Vries (1884) no. 1952 {Hoogst zeldzaam) Z.
13 w., doch slechts ƒ2.50.
1338. Als boven. {Verv. no. 347 plaat XXXII blz. 387.) Door
N. van Swinderen. Borstbeeld met diadeem en mantel. Kz. Grafzuil.
Bij de Vries (1884) no. 1953 Z. 19 w. ƒ 2 .—, P. Smidt van
Gelder no. 3976 Z. 19 w. ƒ 4.75.
>* 1339. Als boven. {Verv. no. 348 plaat XXXII blz 387.) Als
boven no. 1338 doch Vz. het hoofd omsluijerd en eenvoudiger
kleed. Bjj de Vries no. 1954 Z. 20 w. ƒ 1.75, P. Smidt van Gelder
no. 3077. Borstbeeld met opgetooid haar. Gr, 26 Z. 19 w. ƒ 5 .—.
-''1340. 1758. Als boven. {Verv, no. 349 plaat XXXII blz. 388-
389.) Gesneden door J. G. Holtzhey. (Prinses Anna, geb. 2 Novb.
1709, overleden 12 Januari 1759.)
1341. Als boven, {Verv. no. 349.) Bij Salm no. 2637 Z, 21 w.
anders, zonder stralen aan de sterrenkroon en zonder den naam
van Holtzhey op de Kz. (Kon. P. Kab. Aanw. 1865 blz. 9.
Zonder Jaartal. {Verv. no. 350 plaat XXXH blz. 389.) Na het
overlijden van Prinses Anna onder no. 350 opgenomen is bij haar
leven geslagen, door ons reeds beschreven onder no. 1222 blz.
230-231 ’) op het jaar 1752.)
1342. Z. J. (1759-), {Verv. no, 351 pl. XXXII blz. 389-890) aldaar
genoemd »Magistraats-Penning ter eere van Maria Louisa
op last van de Regeering der stad Sneek geslagen,” is een pendant
van no. 350 ons no. 1222.* 2)
') Over deze twee penningen heeft de heer G. H. F. A. Gorhelyn
Battaerd te Leeuwarden in de vergadering van het Friesch Genootschap
van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde van 25 Maart 1875 me-
dedeelingen gedaan, getrokken uit de Resolutieboeken van de stad Sneek,
die deze zaak volkomen ophelderen. (Zie boven blz. 230-231.)
2) De beeldtenis van Anna, no. 350, werd vervangen door die der
reeds bejaarde Maria Louisa, no. 351, evenzeer een magistraatpen-
ning van Sneek, die, om de vier jaren, werd uitgereikt aan het aftredend
lid en den Secretaris. De Resolutieboeken van de magistraat
van Sneek bevatten omtrent deze penningen van 12 Januari 1759 tot
en met 9 April 1765, dus gedurenö^den tijd van het bewind van
Prinses Maria Louisa, als grootmoeder van Prins Willem IV, dé hierna
volgende Resolutiën :
REPERfORÎtiM. 259
1343. 1759. {Verv. no. 352 plaat XXXII blz. 391-392.) Lands-
Maandag den 28 Maart 1759.
Ve'rmits het overlijden van Haare Koninklijke Hoogheidt Hoogloffe-
lijker memorie,; is Goedtgevonden de Heere Bergsma te Committeeren
en te qualificeeren, omme door de médaljeur van Swinderen in ’s Hage
de stempel van onze stadspenning aan de eene zijde te doen veranderen
met het Borstbeelt van Haare Hoogheidt Mevrouw de Princesse
Douarière van Orange, voorts mede voor gedagte Haare Hoogheidt
een Gouden Penning te doen vervaardigen en wegens deze Regeering
aan Hoogst dezelve te presenteeren.
Woensdag den 14 October 1761.
Op T geproponeerde ter Vergaderinge is om moveerende Reedenen
goedt gevonden en verstaan de Genomene Resolutie van den 23 Augustus
1752 ter reguarde van de gouden medaljes aan ieder afgaandt
Lidt der magistratuur in sooverre te altereeren, dat in derselver Plaetze
op gelijke voet en ordere, als bij de Res. van den 23 Augustus en
15 December 1752 is gereguleert, Een hondert Garl. gld. op Ordtie
uit de vroetschaps Beurs, zal geworden.
Saterdag den 17 December 1763.
Ter vergaderinge geproduceert en voorgelezen sijnde Een missive
van de Hr. A. Bergsma geadresseert uit ’s Hage den 13 dezer aan
de magistraat en Vroedtschap van inhout, „wanneer bij mijn laetste
verblijf te Sneek aan UEd. Agtb. verscheide voorslaegen hebbe gedaen
om de Stads Finantiën en die van de Godshuisen in eene betere order
te brengen, heb ik nog vergeeten, dat mij bij naeder overweeginge in
de sin is geschoten om dezelve in bedenken te geven.
Eerstelijk of niet zouden kunnen goedtvinden om in te trecken en
geheel buiten effect te stellen de Resolutiën bij UEd. Agtb. genomen
waarbij eerst is vastgesteld om aen ieder afgaende Lidt uit de magistraat
en de Secretaris om de vier jaren uit de Vroetschaps Beurs
te geven een gouden medalje ter waarde van 100 fl. en nae dato in
plaetze van dien een Somma van 100 contant wel verstaende voor ’t
toekomende, en alleen met betrekkinge tot de nieuwe aenkomende leden
in de magistraat, des dat deselve daar en tegens ook weder ontheven
worden van de betaelinge van de 100 fl. die bij hunne intrede aen de
vroetschapsbeurs moeten doen, sullende diensvolgens de tegenwoordige