Fin. 7 en 8. Het is dus ook om der zonderlinge ftil zittende gedaante
willen, dat ik opze tegenwoordige Rups de Krom-bitter m erae, een en
beter op ons voorhanden zynde Voorwerp pasfenden Naam , weet iu
niet aan hetzelve te geeven, door dien noch aan de R up s , noch aan
den daaruit voortkomenden Vlinder, geene andere byzondere en meerder
in ’t oog vallende onderfcheidingen van andere Rupfen ot Vlinders,
zich voordoen ; L injweus h eeft, voor zo veeiroy bekend is, dezen
Vlinder in ’c geheel niet genoemd.
Het was den 23«™ Oftober des Jaars 18 0 1 , dat ik van den Heere
Mr. R. K. D riessen , Advocaat te Groningen, (wien ik myne dankbaar*
heid hier-voor opentlyk betuige) eenige Eieren ontnng van onzen te-
genwoordigen Vlinder , zyn Wel Edele had dezelve gekreegen van een
bevrucht W y fje , den I7 de te vooren door hetzelve gelegd y welk Wy fje
met nog eenige Mannetjes Vlinders, eenige Dagen vooraf aan de ftammen
der Eike- Boomen zittende, gevangen waren, dit aldus gevangene W y f je ,
had de Eieren gelegd, waarvan gemelde Heer de goedheid heeft gehad,
my eenigên te zenden, van welken eén enkeld Eitjè door het Microscoop
gezien , afgebeeld hebbe op de hier by behoorende Plaat, zynde
Tab. Tab. XX. Fig 2. en in deszelfs natuurlyke grqotte Figf 1. Zeer groot
XX, Y3U ftufc zyn deze Eieren, naar maate van de grootte der Moeder Vhn-
#£• I» der, welke dezelve gelegd had, een zeker bewys, dat een Wyfjes Vlm-
der, *t welk grootte Eièren legd, en zelfs niet zéér groot is , ook niet
zeer veele van dezelven by zich hebben k an , en dus de daaruit voortkomende
Rupfen in zulk een aantal ep menigte zich niet zullen laaten
zien, alzo raarder of zeldzaamèr zyri, bygévolg ook als Rupfen, zo veel
fchade aan Boom en Veldgewasfen niet zullen veroorzaken, als dezulken,
waarvan de Vlinders groot, en paar maate van dezelven, de Eieren
welken zy leggen maar klein zyn.
$• 3-
Zo als reeds gezegd is , den 23 Offcqber, deze Eieren ontfangen heb»
bende, dus al verre in het Najaar, begreep ik wel dat de jonge Rupsjes
yoor den Winter niet zouden uitkómen, ik deed der hal ven dezelve
In een Doosje , en zette dit Doosje, met de zich daarin ^ bevindende
Eieren weg, dus zag ik zeer zeldzaam naar hun, dewyl toen in den Wirijer
dacht ik , geene verandering hier aan zoude voetvallen, of waartenemen
z yn , hierdoor gebeurde het dan nu ook , dat toen ik eens naar
dezelven za g, en Wel den 21 April des volgenden laars 1802., dat uit
alle myne Eitjes, de jonge Rupsjes reeds uitgekomen waren, od een
na, dit ipeet my geweldig, want niet alleen waren dezelven reeds uit-
gekomen, maar zy waren noch daarenboven ook allen weg, en uit het
Doosje uitgekropen, behalven een eenig Rupsje, ’t welk zo het fcheen
eerst kort van te vooren uit deszelfs Eiërdop uitgekomen was.
5-4-
11 ■ .. * •> ' ---- —J “ ‘ “ oi auwcij was UVC.I —
gebleevep, nam_ ik {oen zorgvuldig in acht, en gaf aan hetzelve ter-
itond een noch jong en frisch Takje met Linde-Bladen, dewyl ik dit
“ ler i l ’, ° e vee* getnaklyker bekomen konde , als wel een Takje
met Eike- Bladen, want dezen zyn hier maar zeer enkeld. Myn jonge
Rupsje, begon terfrond van de aan hetzeive gegeevene Bladen meE
graagte te yreeten, zo dat het reeds een paar Dagen daarna, in grootte
ïfier aanmerkelyk had aangewonnen. Naar de weggefoopene Rupsjes
zocht ik zeer nauwkeurig, en vond ’er ook werklyk noch twee van /
dezen p to f t e ik terftond by het andere Rupsje , op het Takje met
Linde-Bladen ; een van deze twee Diertjes, was bynaar dood, doch het
andere begon inderdaad, noch iets aan een Linde - Blaadje te vreeten .
echter was het van geen gevolg, want een paar Dagen daarna, Ifierf
het msgelyks , hetzelve was dus naar alle waarfchyniykbejd reeds te
lang zonder Voedsel geweest. Den 1 May, dus neegen Dagen na de
Ultkormng uit het E i , zat myn Rupsje op de eerfte verstelling, welke
verwisfeling van H u id , volbragt wierd, den «p© daaraan' volgende.
Toen dit Rupsje uit het Ei gekomen was, als ook de twee naderhand
noch gevondenen, waren dezelven geheel ruig en zwartachtig o f donkerbruin
van kleur, en men zoude onmogelyk hebhen kunne» denken, dat
egpe dergelyke Rups, geheel glad zonder Hairen en fchoon groen va»
Meur zoude kunnen worden, het welk toch echter gebeurde, want hoe
langer hoe grooteer wordende, wierd de eerfte donkere kleur> hoe langer
hoe lichter, zo dat het Rupsje na deze eerfte verveiting, reeds bleek
&r^en '''as en noch maar weinig korte Hairen had overgehouden. De»
10 en M a y , dus maar zeeven Dagen na de eerfte vervelling, gefchiede
het voor de tweede re iz e , en den ryden daaraan volgende , zat deze
onze Rups op haare derde verw-isfeling van Huid, hier doorgeraakt
zynde, had zy eene fchoone groene kleur verkreegen, en was geheel
zonder Hairen, hebbende ter wederzyden van het L y f , twee, degeheele
langte van hetzelve langslopende Streepen verkreegen, waarvan de on*
derfte merkelyk geelder, en breeder als de bovenlte was, nu, na deze
derde vervelling, ’c welk ook bleek' derzelver laatfte te zyn , nam zy
V 2 ft i l,
I
9
m
■
11
hM