was, zette myn hooggeachte Vriend, hetzelve in eene Doos, in hoope
dat het Eieren zoude leggen; dewyl dit Wyfje zich reeds zeer befchadigd
had zo maakte meergenoemde Onderzoeker der Natuur, hieruit op, en
met’ reeden, dat hetzelve reeds eenigen Tyd uit deszelfs Pop was gew
e e s t, dus gevloogen en gelegendheid_ gevonden had, om te hebben
kunnen paaren, en alzo bevruchte Eitjes te leggen, dit was dan ook
van dat gevolg, dat het meergenoemde W y fje , in den Tyd van v y f
Dagen, 88 Eitjes gelegd had, hiervan'zond, gelijk boven gezegd is ,
meergenoemde Vriend, my den 19 August. 38ftuks, dezen ten^mynen
Huize gelegen hebbende] tot den n7^en daaraanvolgende, dus niet veel
meer als twee Weeken, kwamen de jonge Inwoonders ’er op dezen en
eenige volgende Dagen uit te vöorfchyn.
-5- 3-
De jonge Rupsjes, uit de Eieren koomende, waren tien poötigeSpan-
Rupfen, bruin van kleur, behalven het Kop en Staarteinde, ’t wélk licht
graauw was, echter wierd dit kort daar na, van dezelfde bruine kleur,
als tiet overige Lichaam der Rups, maar nu was goede raad duur, na-
mentlyk, om te weeten wat Zy voor Voedzel hebben moesten, het eerst
waren myne gedachten op de Beuke-Bladen, dewyl de Vlinder in eene
Haag van Beuke Boomen gevangen was, dacht ik voor zeker, dat de
Moeder-Vlinder, hier haare Eieren had willen leggen, ik gaf dierhalven
terftond aan mijne jonge Rupfen, fyrte en groffe Beuke, om te beproeven
welke Zy het liefst wilden vreeten, maar neen, zy wilden in t geheel
niet, toen gaf ik HunEike, Abeele, Y p e , Willige, Linde, Peere, Ha-
gedoorn, V lie r , Melde, Kruis wortel, Kaasjeskruid, Klaver, Gras , Kool
en Kropfalade, welk laatfte zeer veele Rupfen, offchoon Zy ’er anders
•niet op t’Huis behoren, echter vreeten, doch neen ook niet, Zy liepen
over alle deze 15 verfchillende foorten van Gewasfen, heen en wéder,
even als of Zy over het Glas kroopen, daar ik Hun in gezet had, en
vraten *er dus niet alleen niets van, maar beproefden het ook niet ^eens
om ’er van te vreeten, toen gaf ik Hun ook nog Elfe Bladen, daar ik in
’t begin niet op gedacht had, zo dra Zy dezen hadden , begonnen Zy
terftond een weinig te vreeten, en ook voorts met loopen op te houden,
vervolgends begonnen Zij ’er allen van'te vreetèn, zommigèn graasden ,
anderen vraten kleine gaatjes in.de Bladen, wederom anderen begonnen
'aan de kanten der Bladen hoekjes ’er uit te vreeten, zo dat ik zelfs na ’t
verlopen van eehen Dag , reeds merkelyk zien kon, dat myne Rupfen in
grootte hadden.aangewonnen, dit ging dus verder voort, zodat de groott
e n , den n den September voor de eerftemaal verveld waren, terwyl anderen
op dezen zelfden D ag , noch op derzelver eerfte vertvisfeling van
Huid zaten, ’ t welk zeer lang is na het komen uit de Eieren, want nu
waren ’er toch al 15 Dagen verlopen. Na de eerfte vervelling, wier-
den zommigèn zeer aartig getekend, namentlyk het voorfte en achterfte
gedeelte, ter langte van omtrent vier Ringen o f Geledingen, was bruin,
de middelde vier daarentegen waren geelachtig groen. Den i8 de September,
dus maar zeven Dagen na de eerfte verandering van Huid zaten
de grootften op hunne tweede vervelling, en waren den 2ohen reeds
verveld , zynde toen voor ’t grootfte gedeelte geelachtig groen , uitgezonderd
naar vooren to e, alwaar zy roodachtig bruin waren met eenige
Bultjes o f Verhevendheden, afgebeeld Fig. 3. In deze grootte en ge- m 3.
daante, bléeven zy zo lang, als ’er nog Elfe-Bladen voor den Winter S'
te bekomen waren, aan ’t vreeten, doch groeiden genoegzaam niets meer,
intusfchen hadden ’er van ’t begin af aan, tot nu toe, reeds veele het
leven verloren, zo dat ik met; het, begin van den Winter, terwyl ik hun
ook geen Voedzel meer geeven kon, niet meer als zeven o f acht in ’t
leeven overgehouden had, deze moesten nu, zoude het wel gaan, den
aanftaanden Winter, zonder eenig vreeten leevend overblyven, om verders
met het volgende Voorjaar, wanneer, ’er wederom Elfe-Bladen
zouden' te verkrygen zyn, te kunnen vreeten , en zo doende tot derzelver
vollen wasdom te geraaken, ik liet dezelven derhalven ftil ftaan, in
een matig warm Vertrek, in een groöt'Zuiker- Glas, voorzien van Takjes
en dorre Elfe-Bladen,om,indien myne Rupsjes het konden goedvinden
zich te verfchuilen , hun de gelegendheid daartoe niet óntbreeken
mogt, eindelyk zag ik naar dezelven den 5 April des volgenden Jaars,
en bevond tot myn leedwezen, dat ’er niet meer als maar twee, levendig
waren overgebleeven, waarvan de eene zelfs reeds een weinig ge-
vreeten had van een Elfe-Knopje, ’t welk met noch eenige anderen,
ditgebot was-uit het Takje, ’t welk ik hun voor den Winter in een
Viesje met Water gegeeven had, ik zond op dezen Tyd wel naar buiten
de Stad, om te zien o f de Elfe in de vrye Lucht voordeeliger ware
dan by 'my in Huis, maar dit was zo niet, integendeel eerder iets minder,
myne jonge Elfe meer en meer uixbottende, hoopte ik , dat ook
myne jonge Rupsjes, met dezelve in grootte tegelyk zouden aanwinnen,
maar neen, Zy begonnen zonder, dat ik ’er eenige reedenen voor weet
te geeven te kwynen en eindelyk te fterven, dus was hiermede voor
ditmaal, allé hoop ten einde, om dit fraaije In feS , tot deszelfs volkomenheid
te brengen, doch tot.myne grootte blydfchap ontfing ik den
ifiden May van dit lopende Jaar 1798 wederom uit Deventer, van my-
nen, en voor de geheele Infecten Liefhebbery, zeer waardigen Vriend,
den HeereD. de C ocq. van N e k e y n e n , vier Rupfen, reeds naar
het my voorkwam meer als half o f byna yolwasfen , deze had zyn
Wel Edele, eenige Dagen te vooren op Berke-Bladen gevonden, afgetekend
Fig- 4. een daarvan zat reeds op 't vervellen , welke ’er ook gj» ,
na veele moeite den i8den gelukkig door geraakte, dit was toen gelyk S"
bleek, derzelver laatfte verwisfeling van Huid, een tweede zette zich
Daags daarna op ’t vervellen en geraakte ’er den zitten door, vreetende
het afgeftroopte Vel niet op, zo als anders de meeste Rupfen doen welken
niet ruig Haairig zyn. Eene byzondere eigenfcbap. nam ik aan deze
Rupfen waar, namentlyk, dat zy veel meer fmaak fcheenen. te hebben
in de Bladfteelen, als in de Bladen zelfs, vreetende de meesten van hun,