eesig onderfchetd, (waarvan ftraks nader) zal ontdekken en zich dus
niet ligt vergis fen.
Veelen myner Lezeren zullen veelligt verwonderd zyn, dat ik den
onlangs door my befchreven en uitgegeven, grooten Nacht-Paauw-Oog-
Vlinder zie in dit deel Tab. X X X I, X X X II en X X X III, onder de Ne-
derlandfche Infeélen heb gerangfchikt, daar dezelve hier in ons Vaderland
maar zeer zeldzaam en dan wel zo als my door geloofwaardige
Natuurkenners verzekerd is in de Barony van Breda gevonden
word. Wanneer ’er (lechtst maar wat meerder liefhebbery was voor
het vangen en verzamelen van Vlinders en Rupfen en het opvoeden
van deeze laatflen, (waarlyk eene geringe moeite welke meestal
door veete genoegens beloond word,) zoude men zeer waarfchynlyk
van tyd tot tyd, zyne Verzameling met zodanige Voorwerpen vermeer.'
deren welke men tot hier toe. waande alleen buitenslands gevonden te
worden; zo heeft, om dit door voorbeelden te bewyzen, de Heer
v a n l e n n e p in het Jaar 1764 de Rups van het Carmofyne IVces-
kmd (Phaltena Noctua Sponfa) by r ö s e l , in ’t IV D eel, tab. X IX .
befchreven op een Eiken ftruik gevonden, opgevoed, en den Vlinder
daaruit verkreegen, welke thans nog in zyne Verzameling bewaard word.
Zo hadt eenige jaaren vroeger, wylen de Heer c a s p a r s t o l l , op
Socstdyfe, de Rups van den Oleander Pylflaart, ( Sphinec NeriTy gevangen,
welke echter, onveranderd gedorven is. Zoo is voor twee jaaren
, de Rups van den misfchien nog ongemeener Sphinx Celerie, zie
RÖSEL IV D e e l, Tab V III by Haarlem op een Wyndok gevonden,
en 'gelukkig in een fraaijen en volkomen Vlinder veranderd. Zoo heb
ik eindelyk ze lve , voor'eenige jaaren een Wyfjes-Vlinder, van den
LandTyger ( Phalcena Bombyx XEsculi) gehad, welke alhier te Amflel-
dam gevangen was, en by my een groot aantal bevruchte Eijeren gelegd
heeft, welke echter alle, by gebrek van behoorlyk Voedfel,
voor de uitgekomai Rupsjes, mislukt zyn. Doch laat ons na deezen
langen uitftap tot ons tegenwoordig Voorwerp wederkeeren.
§. 2.
. , ‘P e Heer Mr. c o r n e l i s v a n l e n n e p , van wien
ik in dit werk reeds meermalen gewag gemaakt heb, en welke de, in
deeze Verhandeling befchreven Vlinders in den Jaare 1791 op de Ver-
kooping van het Kabinet van wylen den Heer v r i e n d s te Haarlem
voor een matigen prys gekogt had, heeft my in (laat gefield, dit fraai-
je Infect af te teekenen en daardoor myne befchryving van de drie
foorten van Nacbt-Paauw-Oogen ( Pavonia Major, Media et Minor, o f
naar den aart van hun onderlcheiden Voedfel 5 Phafona Bombyx Pyri9
Spint
Spint' en Carpini) volledig te maaken. Ik zeg van de drie foorten, wyl
ik , (deeze derde foort my toen nog geheel onbekend geweest zynde) in
myr.e befchryving van den Grooten Nacht-Paauw-Oog, Pag. 107. flechts
van twee foorten melding heb gemaakt.
$• 3-
Doch ook aan den Ridder l i n n /Eüs was deze tegenwoordige
Vlinder niet bekend; en dit is het geval van meer andere vroegerer
Natuuronderzoekers geweest. We l is waar dat r e a o m u r en g e -
o f f r o 1 op zommige plaatzen gewag maken van een Paon moyen, doch
Hechts by vergisfing, hebbende z y , o f kleine voorwerpen van den
grooten, of grootere van den kleinen Nacht-Paauw-Oog, voor een mid-
delfoort gehouden; wyl alles wat zy van de Rupfen zeggen op eene
dier beide foorten toepasfelyk is. De Weener Entomologisten zyn
de eerden geweest, welke de huishouding van dit Infeél volkomen
hebben leeren kennen , en zich daardoor verzekerd dat hetzelve geene
Variëteit van den kleinen Nacht-Paauw-Oog, maar eene geheel byzondere
foort op zich zelven is. Wyl de Rupfen op de Sleepruim ( Prunus
Spinojus) gevonden worden hebben zy den naam van Phalena Bombyx
Spini aan den Vlinder gegeven, welke echter naderhand meer bekend
is geweest onder dien van Pavonia mejiia, gelijk de Franfchen hem ins-
gelyks Le Paon moyen noemen. In navolging hiervan en om hem van
de beide overige loorten te ondericheiden, heb ik geen zwarigheid
gemaakt hem den middelbaaren Nacht-Paauw-Oog te noemen.
$■ 4-
De Eijeren van ons Infeél zyn , zoo verre ik weet nergens befchreven
of afgebeeld, doch de afbeeldingen der Rnpfen zyn, en by e s p e r ,
in zyne Europaeif'che Schmetterlingen, enby e r n s t en e n g r a m e l l e ,
in hunne Papillons d’ Europe te vinden. Deeze Rupfen zyn van hunne
geboorte af donkerbruin, met bleekblaauwe wratten rot aan de derde
vervelling , en vervolgens met geele o f oranjekleurige wratten,
E s p e r ’s afbeelding ( I II D eel, Tab. 3.) van de volwaslëne Rups,
welke my voorkomt de uitvoerigde te zyn , heeft wel een bruinachtige,
maar ook eenigzins naar het paarfihe hellende grondkleur. De
Rupfen behoren tot de gezetligen, doch zyn zeer moeilyk groot te
brengen, en men heeft waargenomen dat ’er ook van die welke in volle
vryheid o f in ’t wild leeven, zeer veele voor de verandering derven:
waardoor dit gedacht altyd vry zeldzaam blyft. Echter zyn zy niet
H h 2 on»