misfchien een Mannetje van dit foort kon z y n , na dus eenige keeren
heen en weder gevloogen te hebben, kwam dezelve eindelyJc ftoutmoe-
dig het Venfter in , vliegende op myne Kamer nog gints en herwaafds ,
toen zag ik dat het een Mannetje was, hierop deed ik het Dekzel van de
Doos open, waarop't gevolg was, dat dit Mannetje, terftond naar het
daarin U il fittende 'Wyfje vloog en ogenbliklyk met hetzelve paarde?
Hoedanig, of door welk middel, k nu de gewaarwording by dit Man-
netje veroorzaakt, om het Wyfje op te zoeken, dat op myne Kamer in
eene Doos gevangen zat? heeft hetzelve eenen reuk van zich afgegeeven,
■ welke door hee Mannetje in de ruime en vrye Lucht waaruit het naar
myn Vertrek kwam vliegen is waargenomen ? hoe onbegrypelyk aan-
doenlyk moeten dan niet deszelfs reukdeelen zyn, o f heeft het Wyfje
eenig voor onze Ooren volfirekt onhoorbaar geluid gemaakt, ’t welk
het Mannetje , als eene roepende Stem gehoord heeft ? want een vaa
byden moet volftrekt waar zyn, het Mannetje heeft het o f gerooken ,
o f gehoord, zien, was volfirekt onmogelyk, men moet dus bekennen.,
dat, of het Zintuig van den reuk, o f dat des gehoors, onbegrypelyk
fcherp in deze Diertjes i s , en ons Menfchen, zeer verre te boven gaad.
NACH T-VLINDERS -yan’^TweedeGezirïTite'’EEIlSTE BENDE.