befchrevenen integendeel, geelachtig is met zwarte Vlakken, zo noeme
ik dan nu onzen tegenwoordigen, ter onderfcheiding de Witte Tyger§
Vlinder.
%. 2.
Het was op eenen I3den Juny, eenige Jaaren gekeden, dat ik van
mynen waarden, voor my en der Inftften liefhebbery, te vroeg overledenen
Vriend, den Heere D. de C ocq. van N e r e y n e n te Deventer,
eenen Vlinder van dit foort ontfing, zynde een W y fje , met pen geheel
Schooltje van omtrent roo fluks Eieren by zich, welken geel en
als Paarlen glansfend van kleur wafen, een enkeld uit dit Schooltje ge-
Tab. nomen Eitje, hebbe afgebeeld op Tab. XIX. Kg. i . en door eene fterke
F i * i vergrootting by Fig. 2. ’er is aan hetzelve geheel geene gefigureerdheii
a. hoegenaamd te zien, maar wel eene zekere zeer fyne korreligheid in de
Schaal van het E i , welke echter met het bloote Oog gezien, geenen
hinder aan den glans toebrengd.
$• 3-
Den volgenden D a g , na dat ik de Eitjes ontfangen had, werden dezelven
potloodkleurig, welke kleur al donkerder en donkerder werd ,
tot den lyden derzelver Maand, dus maar twee Dagen na dat ik de»
zelven ontfangen had, als wanneer de jonge Rupsjes uitkwamen , zyn»
de geheel wit en ruig-hairig; op hunne Eiërdoppen bleeven zy wel
een paar Dagen zitten, eer zy zich om Voedzel te verkrygen , in
Boom-Bladen beftaande, bekommerden, intusfchen hadden zy op deze
hunne Eiërdoppen zittende , dezelven allen opgevreeten, zo dat ’er’
niets van was overgebleeven, nu begonnen zy naar ander Vo edzel,
om zo te fpreeken uittesten , ’t welk zy ook vonden in de Willige
Bladen , welke ik hun gegeeven had , deze lieten zy zich ook zeer
wel fmaaken, en groeiden ’er geheel goed van , zo dat zy den
safl™ Juny , reeds eenmaal van Huid verwisfeld waren , na vooraf
reeds donkerbruin van kleur geworden te zyn , na deze vervelling
welke hunne eerfte w a s , groeiden zy al geftadig voort doch echter
lang.
langzaam, zo dat myne Rupfen, na noch een paarmaal verveld te
hebben, niet voor in d e Maand August, volwasfen waren, eene dusdanige,
haare volle grootte bereikt hebbende Rups, is afgebeeld Hg. 3 .F ig . 3.
Veele overeenkomst, heeft ons tegenwoordig Infcft als Rups, ten aanzien
van derzelver ruighairigheid en overige gedaante, met diegeene
welke afgebeeld en befchreeven is Tab. II. Fig. 6 en 7. in het Tweede
Deels Vierde Stuk , doch daar deze eenen geelachtig witten Streep ,
ter wederzyden van het Lichaam heeft, zo heeft onze tegenwoordige
daarentegen, eenen witachtigen, iets naar het geele of bruine trek-
kenden Streep, over den geheelen R u g , van den Kop a f, tot aan. het
tiiterfte einde van den Staart toe.
$ - 4.
Volwasfen geworden zynde, zochten myne Rupfen zich allerhande
Verblyfplaatzen u it, tot hunne aanftaande verandering in P o p , deze
gevonden hebbende, tusfchen verdorde Bladen, oud Hout, o f iets anders,
vervaardigden zy zich tusfchen èn in hetzelve door middel van
Spinfel, waarin zy ook vee) van hun eigen Haft mengden, een Ver-
blyf om er den volgenden Win ter in door te brengen, want in hetzelve
veranderden zy- ieder voor zich zelven, tot eene donkerbruine
bynaar zwarte Pop, afgebeeld als in derzelver Spinfel leggende Fig. 4. Fig. 4.
in dezen ftaat bleven zy nu dep .geheelen. Winter over leggen , tot in
het volgende Jaar.
- I Sr
Het was niet voor in het begin der Maand Juny des vofgende Jaars,
na dat myne gehad hebbende Rupfen in Poppen veranderd waren, dat
de eerfte Vlinder uit dezelven voortkwam, vervolgends kwamen ook
de overigen u i t , zo dat in deze Maand, alle myne Vlinders voor den
Dag kwamen, twee daarvan, zynde naar een Mannetje en Wyfje afgebeeld,
ziet men Fig. 5 en 6. waarvan de bovenfte Fig. 6. naar een Fig y
Mannetje, Fig. 5. daarentegen naar een Wyfje getekend is , weinig of
geen ukerlyk onderfcheid is ’er tusfchen de Mannetjes en Wy fjes
T % v b » .