€6 N A C H T - V L I N D E R S .
maar wel van deszelfi tweeden flaat j namentlyk in dien van Raps,'
want deze, derzelver voorde v y f ringen o f geledingen zeer kunnen Je
uitrekken en ook wederom in een doen krimpen , maakt o f vertoond,
dit in ’t eerde geval, als o f het Dier eenen zeer langen Hals o f Snuit
had, eenige overeenkomst hebbende, met deD Snuit eenes Olyfants.
De Ridder L in n j e u s , noemd dit Infeét Elpenor, zynde volgens Ovi-
dms, de naam van den Gezel van Ulysjis; De Heer A. J. R o s e i ,
die dit Infeét ook afgebeeld en befchreeven heeft, in zyn Eerde Deel
der Infeéten Belustigung, noemd hetzelve aldaar, die grosfc gefchmnzte
md gcfpiigelte fVeinraups.
5. 2.
Reeds voor veele Jaaren, is my dit Infeil, zo wel in zynen Rupfén,
als Vlinderdaat, bekend geweest, doch deszelfs geheele Huishouding,
als toen niet hebbende kunnen waarnemen, dbor tusfchenfcomende om*
dandigheden, is dus de befchry ving van deze vreemde‘Rups,' en des-
zelfs in allen opzichte zeer fraayen Vlinder, ook achterwege gebleé-
ven, maar nu in het gepasfeerde Jaar 1800 den 9 September, van den
Heere Doêtor Martin v s van Marum te Haarlem, (wien ik myne
dankbaarheid hier voor opentlyk betuige, gelyk ook allen Liefhebberen,
welke met hunne goedgunstige Bydraagen my verderen) prefent ontfan-
gen hebbende eene dergelyke Rnp s , naar dewelke de Afbeelding op
; Tak
W h t EERSTE GEZIN der EERSTE B.P. 111, Tab.XFIl.enXFIII. 67
Tab. XVII- F if. 2. vervaardigd is , kwam ik wederom in de gelegend- Tab.
XVII.
heid, waarneemingen wegens den verderen levensloop van dit Infeil te F's - 3‘
kunnen maaken, welken ik nu zal mededeelen. Ruim drie Jaaren ge-
leeden, ontfing ik van den Heere J. P. a R o y , groot Liefhebber der
Natuurlyke Historie en kenner der Infeélen, alhier te Hmjleldam woo-
nende, eenige leevende Poppen van dit ons tegenwoordig Voorwerp, ik
bewaarde dezelven zorgvuldig tot het daaraan -volgende Jaar, om, wanneer
de Vlinders uit hunne Poppen uitkwamen, dezelven alsdan by elkander
te zetten, te laaten paaren, en zo doende Eieren, van hun te
bekomen, het eerfte gefchiede, namentlyk het uitkomen der Vlinders,
in den Zomer, na dat ik het Jaar te vooren de Poppen ontfangen had,
maar van het paaren gebeurde niets, ik had de Vlinders, allen by elkander
in eene groote en ruime Doos geplaatst, welks Dekzel, ïnplaats
van eenen houten Bodem, integendeel met fyn Linnen bekleed was, du*
ruimen luchtig genoeg voor myne vliegende Diertjes, echter offchoon
ik dezelven ook des Avonds, wanneer om zo te fpreeken hun wakker
worden eerst plaats vond, (dewyl zy den geheelen Dag over ftii zaten en
waarfchynlyk fliepen) ik hen Water, waar in Zuiker opgelost was, gaf,
en waarvan zy ook greetig gebruikten, ik zegge , niet tegenttaande dit
alles, hebbe ik niet kunnen gewaar worden, dat zy paarden o f gepaard'
hadden, en echter waaren ’er Mannetjes en Wyfjes by elkanderen ,
ik befluit hieruit, dat dit foort van Vlinders, eeven als de meeste Dag
Vlinders, opgeilootenzynde,zich niettezaamen verëenigen willen,eeven