Den rjden September des Jaars 1798, ontfing ik van mynen zeer ge-
achten Vriend den Heere D. de Cocq. van Neueynen te Deventer, tien
Eitjes, zynde geheel wit, allen enkeld gelegd, ieder ineen mik o f hoekje
van een T a k je , op,de Slee-Doorn, o f Slee-Pruim, afgebeeld Tab.
XII. Fig. g. in dèszelfs natuurryke grootte, zeerfraay om te zien waren
Fig. i dezelven door het Microscoop, verwonende zich bynaar als Echmten
' of Zee-Appels doch zonder Pennen, maar vol met zeer fyne Kuiltjes,
welken ieder eenen verhevenen rand hadden , zo naar by als mogelyk was
Fig. 2. afgebeeld by Fig. 2. Melk wit waren dezelven ook onder deze vergroo-
ting en zo als het fcheenzeer dik van Schil, want dezelven eenigen T y d
gehad hebbende, en toevallig naar dezelven ziende met een tamelyk ver-
groottend Glas, zag ik dat eene zogenaamde Ka as -Myt, aaneen dezer
Eitjes doende was met het af o f doorvreeten der Schil, zynde hier reeds
op een gedeelte van het Ei mede gevorderd, tot op het binnen Vlies toe y
’ c welk noch om de Dóoyer zat," toen ik deze Myt met de punt van een
Penceel ’er afnam, zag ik by diegelegendheid, dat de Schil eene aanmer-
kelyke dikte had-
§• 3-
Den geheelen daarop volgendeg zeer kouden Winter, tusichen 1798
en 1799 over gelegen hebbende , kwamen ’er den 19 May van het laatstgenoemde
Jaar, vièrRuspjes uiteeven zo véele Eieren te voorfchyn , en
den volgenden Dag nog twee; zeeraartig was het om te zien het uitkomen
dezer Diertjes uit hunne Eieren, zy vraten hamentlyk boven op,juist
in het midden van den Dop alwaar zich het grootfte kuiltje bevind, hetzelve
open , kaaagende al in de rondte dit gedeelte tos een G a t, tot dat
hetzelve'zo groot was, dat hun kleine Hoofdje daar door kon, dit,’er
door zynde, volgde de rest van het L y f gemaklyk achter na, blyvende
de Dop van het E i, voor het overige geheel ongefchonden»
van de T W E E D E E E N D E. P. UI. Tab. X I. 47
f 4-
Myne vier jonge Rupsjes, zette ik terftond op Slee-Pruime Blaadjes,
daar zy in ’t eerst niet van fcheenen te willen yreeten, doch den volgenden
D a g , zag ik dat zy dit evenwel deeden; Met genoegzaam alle Rupfen
, welken in ’t Voorjaar uit derzelver Eieren komen is dit z o , dat zy
niet terftond aan ’t vreeten gaan, zo dra zy gekipt zyn, maar, eerst nog
een Tyd lang op en over hun wezentljk Voedzel over kruipen, offchoon
zy dit hebben als ging hen dit in ’t geheel niet aan, dit komt zekerlyk
daarvan d'aan, om dat zy dbor de Moeder Vlinder, als Eieren voor het
begin van den Winter gelegd zyn, niet aan de Bladen van het hun eigea
| zynde Gewas, maar aan de Takken o f Stammen der Boomen waar op zy
’tHuis behooren, o f ook wel dikmaals aan geheel andere zaaken als by
' voorbeeld Muuren, Schuttingen enz. dus zy uit de Eieren komende, dikmaals
noch lang moeten vasten, voor en aleer zy het hun eigenzynde
Voedzel gevonden hebben; wederom een bewys eener alles regeerendé
'Voorzienigheid, die dezen en andere jonge Diertjes krachten geefd, een
T yd lang, en wel kort na hunne geboorte Voedzel te kunnen ontbeeren;
d'ewyl hunne omftandigheden zulks vereifchen. De jonge Rupsjes waren
grys van kleur, met koolzwarte Höofdjes en met tamelyke lange
Hairtjes voorzien, gelykende toen in ’c geheel niet naar Rupfen, waaruit
Dag Vlinders zouden voortkoomen , behalven hunne- ongemeens
traagheid en langzaamheid in ’t voortkruipen, want dit fchynt toch eene
tamelyk algemeene eïgenfchapte zyn, van alle Dag-Vlinder Rupfen van
de Tweede Bende, Den r Juny, dus reeds elf Dagen na dat zy 'uit de-
Eieren waren gekomen, en zo ’c fcheen naby derzelver eerste verwisfe-1
ling van Huid kwamen, begon men duidelyker te kunnen zien, dat het
Dag-Vlinder Rupfen waren. Den i a Juny hadden zy zich reeds voor
de tweede maal verveld, derzelver kleur was toen een licht geelacbdg
groen; Dewyl ik nog van den een, nog van den anderen, eenig afge-
ftroopt Vel gevonden hebbe, befluit ik hieruit dat zy terftond na de
vervellinghet afgeftroopte V e l geheel opvreeten. Den 30 Juny en 1 Ju-
ly , waren zy allen volwasfen, zynde zekerlyk in dien tusfcben Tyd van
den 10 Juny, tot denlaatften dier Maand, nog eens, zo niet nog tweemalen
van Huid verwisfeld, want indien zy nog twee keeren in dien
M a Ty.4