16 N A C H T . - V L I N D E R S.
gebrek dat ik de Hun eigene Euphorbia camfeftris niet bezat) een enkeld
Eitje gelegd had, zynde rond, glad en donker groen van kleur, afge-
beeld Tab. IK big. r door het Microscoop gezien niet geribd, o f an-
derszints gefigureerd, maar eenigzints gemarmerd van kfeur, o f met
. eenige witachtige Vlakken , gelyk te zien is aan Fig. 2. om nu wel
verzekerd te zyn , of dit enkelde E i , wel van dit overleedene Wyfje
ware gelegd, o f dat het ook mogelyk van eenen anderen Vlinder was,
en aan het Kruid reeds gezeten had , toen ik hetzelve aan myne Vlinders
in Hun Verblyf gaf|, fneed ik het L y f Van het Wyfje open , en
haalde noch twee , eeven zulke groene en gladde Eitjes, als het door
Haar zelfs gelegde was, uit het Lichaam , hier door wierd ik nu ten
vollen verzekerd , dat het Eitje aan het Blaadje klein Wolfs-Melk gevonden
, inderdaad van mynen Vlinder was, alle de óverige, in het
L y f van deze Wyfjes Vlinder zich bevindende Eitjes, waren zo week,
dat dezelven aan Hukken gingen en uit elkander vloeiden, door dezel-
ven uit het Lichaam te willen uithaaien. Veele Weeken iang wachte
ik met geduld, o f ook dit eene enkeld gelegde E itje , noch mogt bevrucht
zyn, en dus een Rupsje uit hetzelve komen, maar te vergeeflch,
noch des te meer leefde ik in die hoope, door dien het zeer langen Tyd
eeven rond en glad bleef, zonder eenigzints een bewys van verdrooging
te geeven , door hier o f daar intevallen, zekerlyk is dit veroorzaakt
geworden, door de harde Schil van het E i , welke door het verdroogen
van het inwendige V o g t, juist niet terftond inviel, zo als dit wel aan
zeer veele andere Vlinder Eieren ten eerften gefchied, eevenwel einde-
lyk verdroogde het.
§• 4-,
Ik was door het te leur gaan van ’t bovengenoemde E i , nu wederom
ten aanzien der overige-Huishouding van dit allezints fraaije Inleef,
eeven
eeven zo onkundig als te vooren, doch door de vriendelykheid van reeds
genoemden Heere De Cocq van Nercynen, ontfingik eenige Jaaren daarna
verfcheidene van dit Soort van Rupfen en wel in verfchillenden ouderdom
en groote, de klemden welken ’er by waren en die naar myne ge-
dachten zich reeds tweemaal hadden verveld, waren reeds zo groot als
Tig. 3- zynde Hun als gezaaide grond , groen van kleur, en aan Dg- 3-
welken men de voornaame Vlakken, die Zy door de noch volgende ver-
veilingen behielden, reeds ten duidelykften zien kon, het Hoorentje op
den Staart, was nu bleek rood , maar dit wierd naderhand merkelyk
donkerder van kleu r , na eenige Dagen van het Groot Wolfs-Melk
Kruid, {Euphorbia pahfiris) ’t welk ik Hun tot Voedzel g a f, om dat ik
dit in tamelyke menigte alhier in onze Stads Kruide Tuin bekomen kon,
en dat Z y zich ook zeer wel fmaaken lieten, gevreeten te hebben, namen
Zy in groote toe , en verwisfelden van Huid naar myne gisfing
voor de derde keer , waar na Zy zich vertoonden , gelyk Fig. 4- de Fig. 4.
hoofd kleur was'nu donkerder groen als voor dezé vervelling, thans kon
men ook den rooden Streep over den geheelen Rug volkomen zien, het
Hoorentje, te vooren licht rood, was niet alleen donkerder van
kleur geworden, maar zelfs, omtrent de helft zwart, over ’ t geheel was
het nu reeds een Voorwerp, dat voor ’t Oog des Banfchouwers , met
aangenaame kleuren pronkte, als zynde aan hetzelve donker en bleek
rood, licht en donker geel , groen en zw art, alles zeer van elkander
verfchillende kleuren; Myne Rupfen, zich verders Hun gewoone Voed-
fel zeer wel laatende fmaaken, te weeten het Wolfs-Melk Kruid, klem
en groot, welk alles van eene Natuur fchynd te weezen, niet alleen ten
aanzien der Melk , o f witte Zap geeving, wanneer men -het kwetst of
wond, maar ook ten aanzien der voeding dezer tegenwoordige Rupfen,
zo groeyden Zy aanmerkelyk, waar door Z y zich nu wederom ter ver
wisfeling eener andere Huid ter neder zetteden, om deze Vervelling t
welk ook de laatfte wa s , als met geduld aftewachten, déze dan gekomen
E en