«
i I
MI
T'
I
.É
sionden de zaken, toen Padang wcdei' liei EngcUche gezag voor het NcdcrlaniUche verwUsclde. De Paiiri'í giiigcii
al dadclijk aanvallendcrwijzc icgen hcuelve le wcii; dodi liicv liad hunne overwcidiging con ciiide. Onzc Icgeiningi,
oader aanvoering van dcu moedigen Luitenanl-Kolouel nüFr,bríigt hun, in 1822,door Je vcrmecíteriiig vando lioofdphiau
Págnr-OeHjang, cene gcvoelige ncderbag toe, hcigeen de vrijwillige oiidenvcr|)ing; van vcrsclieidene lanilschappcii ten
gevolgc bad. Oiigelukiig voor ons was daarop de allooji cener cxpcditie legcii de Liiiloutt'scbc Padii's, oudcr limi
Hoofd, den beiuclilen Tocieankoc Pmaman; en oolc de vrede, in 1824 mei lien geslolen, was slechli lict vcilccncn van
lijd, omzicliopnleusvsgcdneliltcgeu de oiizen levcrsterkeii Van lijdtot tijd gelukte het ccliter, door laclilc maatregclen,
sommigc gewMien, waar de bcvoUting, door de alies ondenlrukkende magt der vijauden, tot cenen slaat van inocdeluoslieid
was vervallen, tot onze zijde over le lialen. Do Batla's, vooral, zocbten niets liever, dan zieb van bct juk der Pudi i's
ic onlslaan, en toonden in bel vervolg dappere strijdecí en irouwe bondgenootcn te lijn. Gedui'ig violen evcnwcl
de Maleiscbe disuieten weder af, en mciiige gruwelmoord werd aldaar op de verraderlijkslc wijze aan Europeancii of
limine Javaaosclie en Afrikaanselie bulptroepen gepieegd. JVnUil en Ayer-Baiigies \ierica iclve, in 183!, door ecno
talrijkc Padriselie inagt, bocwel vci^cefs, belegcrd, totdat cindelijk, in bct volgendo jaar,
Lintouw cn Boat, die ons sederi 1824 bel boofd baddco gcboden, de ve
overgaf. Weiuig bevroedden loca onzc belden, dal die ondcn\ci'piiig siedila
le zekerdcr en gemakkelijker te vordclgcn. VKossclijk was, ecnige
vreesselijk bct blocdbad, onder do vcrraste Iroepcn aangerigl,
oiidcrbrcngiiig van
Bonjol zicb vrijwiilig
bclsebc lisi was, om ben zooveoi
iiden latcr, de oiitkiioopiiig van bct verraad;
vreossolijk ook de verwoesling vaii de omliggeiide
I, op bel oogenblik, dal derzelvor ongclukkigc bewoners rnst en vrede lot ìioii waaiidoii teruggckcenl !
MiiiRS-íiSSiJi, ais Toexcankae-Iman van Bonjol, of Hoofd der Padri's, bekend, licetl daarbij lijiien naam voor ceuwig
geschaiidvlekt. Nog Wt b 1837 wisl iiij zioli ais den gevrcesden Opporgebieder te doeii gelden; inaar oindeUjk wcr<i
Bonjol in den naebt van 15 op 16 Auguslus deszelfden jaai's ingcnomen, lenviji de Toemmkoe-Iuuot, kort daarna
in onze baodcD gevallen, gevankelijk word wcggcvocní naar Sataviu. Mei Sonjol viel ook de magt der Padri's, en
werd bel land van bunno overlieetseliing gelieel bevrijd. De slerklo, nadorband, volgcns ocnc Ejropescbe Uktiek, op
den benvel van Bonjol aaogslegd, is, ter eere van den toenmaligen Bcvolbcbber van bct Nederlandstbe leger op
Sumalra, KoUa-Gencraal Coc/iius gcnoemd.
De Padangw/ie boven/anden bcslaan nit eene aaneenscbakcling van gebcrglen, die cene gemiddelde boogte van
2000 lot 3000 voet bereiken. Hior sluiten dcjclvc uitgcstrekte vlakteu in; ginds bggcn zij in woiitglooijcnde of sleil
oploopcnde golvende groepen verspreid, wciker lielling naar de wcsizijde doorgaans bct sleilsle is, en cldcrs vorbefTen
zicb reusacbtige ooispronkclijlíe bei^D, die bijna alie van limine vulkaniscbe gcstcldlieid getuigoii Oiidcr de laatsle
bchooren de Merapi, op O» 20' Zuidcrbrccdle en 100» 28' üoslerlengtc, wicns afgek.iotie lop, 9234 Rijnl. vooten
boven den watcrsplcgcl, drie oiiderscbeidene krale« beval, cu, volgcns de onderslclliug van de Nalum-kmidigen s- HULUM
en r. w. nORinus, die den bcrg in 1834 beslegen, en zes dagcn op bct hoogslc puiit verbieven, DUg rubn 2000
voeten boogcr zougeweesl zljn, — de Súigalang, van gelijke boogte, mol ééa' kralev moer, ongcvcer 400 voeteii bcneden
zijne knÜB, en daarncvcns de berg TeMikej, de 6000 voet booge Goe,u>r,g-Sago en de BoekU-Boengsoc. De
Natuur verdeelt aldns bel land in vcrscbillonde gewcslcn, wicr grenzen door de oioll^ndc bcrgscbnkcls wordeo gcvormd,
en, op eene gemiddelde lioogle van 1500 tot 2500 voci, even zoo vele vü.kteii vcrloonen. Tab-ijkc riviercQ kronkcleii
zich door dczelve ÍQ alie rigllngon; zlj geven daardoor aan den grond cene vruelitbaarbcid, die de weclderigslc oorden
van Java benvaarls scliijnl le vei'plaalscn, Aloin bloeijen rijst- cn djagonvelden, kolCjtuincn, snüer-, Índigo-, gambicrcn
tabaklanden; vruebtboomcn, sago- cn aiidere palmsoortcn, timmerhout en ontelbarc slruik- of planlgewassen, wclke
wy eldere m OosliiuliS liebbon aangclrolfen, cn die voor den inlindcr tot vemillmg zijner bcboencn dicncu, of wicivoorlbrengselen,
door hein ingczamcld, naar de kusiplaatsca woden afgevoortl, cn, icgen iiiruiliiig van de bekende bij
iiem gewllde vreemde arlikeleu, vcrkodit, lijn ii. deze binncnlandcn aanwezig. Vele lakkeii van cnllnm zijn nog niel
lol dieii trap van uitgebi'oidbeid gckloimnen, waarA-oor zij vatbaar sijn; maar dagclijb ziel loeu tocb dei'íolvor voiJeritigeei
toeneineii. Nijverbcid wordl er niel iiiiiidcr beoefcnd, cn de welvaart dos lands keiimerkl zieb onder bct iíederlandscb
Bestuui- gcnoegzaani door bel nanzienlijk eijfer van / 2,683434, lictwelk de waatde van den uitvoer, icgen / 3,709251
aan invoer, over 1841 boeft aaiigewezcu. Do inlaiiders >:an ondslier gewoon, de inoeste \oorlbrcngscien langs de
groóte rivicren Tabong, Kampar, KicrnUon, Indragirie, enj-, dio bare eersle watoroii van bct gobergte in de
Pudangache boKnUmdcn unlvangeu, uaar de marktcn van Stonnlm'^ oosüiusl af te hrengen, waai' dezclve iii eencii
levendigen bandcl met vreemde Slateii, vooral Singapore, allrck vinden, was de oorlog met de Padri's juisl hot middcl,
um dieii bandcl meer cn mccr naar onze beziltingcn op de Wcstkust te verjilaatseii. Do vcrscbillendo wogen, door onze
opmJro uil iWu oorloj irai
.V(t Jo K.WuiVuadiE« giMlcldliclJ Jr..r