lici straml »an liioi' omlcr ccnc zwan; ban van lioogc boomcn nog 22 païen zuklwestwaarta loi ,ian Tjirtiigin. Aaii
don oclititen jiaal, van Aujcr ai zuiJn'oarW, storl ïicli de rivier Tjiroek-iclong nabij liet posl-slalion Paaaang-lemng
iu zee. Omli'CDl eveu zoo ver van dnar landwaarU in, vormt zicii in dcze rivier eon vijftig voet hoogo waterval,
dicn n-jj op zckei-cn dag gingen bczigtigcn. Wij vETlrotkcn daorloc van Pnssang-ienn/ig in tandoe's; in ecn pnar nren
droegen oiis de Javauen o\er do sicilien van liet boselirijkc gcborçle, lot aan deii passangrahan nabij den waterval, waai'
<le Dcmang van hel District onze komsl met een inlandscli oiiUjijt van tijst, gcroosterde kippcn, samba! en ocnige vcrsclie
kliippcniaten, loi iafenis van den dorsl, verbeidde. Mcn was hier aan de bovenzijde van dcn val, doch fconde, boa
men ook traeblle over de omliggende lossc stecnlagen nnderbij le komen, geen puni vinden, van waar bct verbcvene
natuurlooneel goed waa le zien. Om dil le kiezen, moestcn wij ons bcDcdcn de slorting aan den tegcnoverliggendcn
:r bevinJen, en daarloe bcstond de ecnige mogclijkheid, in een eind wegs boven den val, buiten de Irckking
n praauwtje de rivier over te stekcn. Aan dcn andcrcn oever gekomen, poogden wij ons ocnen
;g te baiicn bugs de glibberige steonen en digl ineengeslrcngeldc \volerplanteo, welke de ri
19 weldra ncvens den gapendcn afgrond bevondeo, woarin zicli de geîwollene ivalennassa
^ce kolommen van kokend scbuim ter nedcrwicrp. Ilel als in damp lioog opwaarU versli
!r omzoomden, toulat wij
lendc knieht in
omringende donkere gebladcrtc met eeo voelilig T\nas; de bijna loodrcgte rolswanden, längs welke wi; bct drcigende
puni voorbij mocsSen, wekcn los onder onze vociïn; de woriels der boomen, dio zieh Lings dczelve beenslingerden,
waren onze eeuigste sleunseUj krampaclilig kleinden wy ons aan dczelve vasl, en ras gevoeldcn wij berouw ovei'
ons naagslul:, doeb te bat, daar bet lerugkeeren even zoo moeüelijk was als voort te gaan; vreesselijk wocdeiid
sebeen ons bel oorverdoovend drcnncn der vcmiclende slorling te zallen bedwclmen; « n enlele misslap, «n broze
lok, die ons bcgaf, mocsl eencn yuelyken dood in den dreigcnden afgrond len gevolge liebben. Met de uilerste
rn gebolpen door de bg ons zjjnde Javanen, die, waar bun ecn sleunpunt ontbrak, bei groóle kroimne
mcs, betwelk zij doorgaans bij zjcb dragen, in de stcenen wrc
:h daaraan vaslbieldcn, geraakten ivy eindclijk
de gevaarlijke pbals voorbij, cn bcvonden ons nu in cen bau
in den val. Opeens laat ziel.
bier de ängstige krcel van »matjan! maljan!" (»een tijger! een tijgerl") booren; verscbrikt '
ODS IC wenden; doch ook dil gcvaar kwamen wij gelukkig voorbij, daar bet ondier, onder eencn bambocsslruik verscliolen
en door onzc komsl verscbrikt, opsprong cn bliksemsncl in hct digte geboomlc verdween. Eindelijk inogten wij liet
verbevcne schouwspel in al desselfs üzingwckkcnde grootbeid bewondercn, en vonden onzc mocite, van hoevecl gcvaar
ook vergezeld, rijkelijk beloond (Pbat XX),
Längs denzcirden weg lemg te keercn scbeen ons nu niet raadzaam; Dever besloten wjj door de branding der
rivicr bcen tc wadcn cn ons aan gindschcn ocver door bet liooge struikgewas eencn weg nnar den passangraban le
banen, Wij onlkleedden ons dus, en waren weldra, van den eenen steen op den anderen springende, b lict middca
der rivier, toen plolscUng ecnc yaste massa rondom ons losraakle en met een vreesselijk gcweld door de koVende golvcn
werd voorlgcsUngcrd. Mijnc medgczcUcn badden gelukkig eenen lusscben de klippcn gcwrongcn' zwaren boomsiam
'gegrepcnj doch ik zclf bevond mij op een' wankelenden brok slecn, die iedcr oogenblik drcigde wcggcrukt le worden.
De Dcmang zag van de overzijde onzc worslcling; in aller ijl decd hij eenige zware bamboes-tronken kappen cn die in
ile branding werpen, waarin zij zieh lusscben de hier en ginds versprcide klippcn venvanlcn. Mocdig begaf bij zieh
met de overige Javanen in de rivicr; bct gelukle bcm, zieh längs deze bamboezen voortvverkcndc, ons le bulp te
komcn, cn zondcr iclsel bercikten wij den ocver.
Ken paar dagen laier zeidea wij den gaslviijcn Heer K. vaarwel, sLikcn de sigaren op, siegen te paard, en bcgavcn
ons naar Strang terug. Om ecblcr eenige versebeidcniieid aan den weg tc geven, rigllcn vrij dezclvc längs de 2)(uio-vlal(le
cn Over Tjionuis. Anjer verdween spocdig acbter ons in de dieple; ccnc rceks van hoogcrc cn lagere licuvcls, wier
loppcn zoowcl als de daar lusscben gelegene vallcijcn ccnc onbesebrijfetyke mcngeling van afwisselende scboone gezigtcn
opleverden, bragt ons tot aan den 121" paal van Anjer. Daar ziel men vaa eene boogte van ruim 1200 voctcn bot
spiegelgbdde llrzno-mccr zieb uitbreiden (Pbal XXl); kleine praauwtjes, die om in de verte nolcndoppcn lecsehijncn,
bewegen zieh längs de glinsterende watervlakte; verder nog ontwaarl mcn bctzclfde beerlijk sehoone panorama van bosselicn,
velJen en dorpcn, betwelk bei gezigt van uil hel bndbuis te Tjioiniu oplevcrt, cn wnarvan de gezigteinder door den
tnajcslucusen Karang, den koning der Bantamscbe bergen, en den vuurbrakcndea Poeioe-Sari wordt ondersebept. Lang
hieven wij ons aan dit gezigt verlustigen; doeli Ii« voor ons liggende Tjionuis soheen ons als lol voorUctling onzcr reis le
wcnken. Wij blcvcn dien dag sog op het landgoed van den Resident ovcr, cn reisdcn daama over SmiM^naar Bnlaviaat.