IB BOEIINA, WJgciiaamd SOESOEIIOEM.\H COKHOHG DJÍTI, te C/ieribon aanlanililc en liol ecr
verkondigilc, co ofschoon hct íwanrd, zoo-n-el ais d« overreciing die leer in »-einige jnren O'
bleven cchlcr nog vele geüeffcoosdc iostcllingen, vele vcreeringcn van gcliei
de leer vsn
r hcE gehccic
ciland ve
niiidoescliB godsdienst bowaard. Boomen, planten, dieren, stccncn, blijveu, Loo sti^ijilig ook inel het Islainismus, de
voorwcrpcn van godsdienstige verccring. Gcciic laak van eenig bclacg onderocemt de Javoan, jonder vooraf allerlei
Yoorspcllingcn en orakels le raadplcgen, en liet gei'ingste toeval is siechu noodig, ora aan de meest dagelijkselic zakcn
de ecQ« of andere wonderkmclit tos le sclirijven. Ecii volk, dat, bg dcrgelijke gcliechlJieid aan bijgeloovige dciikbcelden,
siccbu valbaarlieid vcrloont voor zinneiijk genol, schijnt ons iuderfand \winig lioop op cenige beilMme gevolgeti van
de ijivocring der troostvolle leerste«ingen des airisteiidoms over (e laten, Zoo lang de bcvcicQ voor cenen Jnvnan
niel strijdig zijn mel lüne adat, is bij lijdzaam, ge willig en in een eenmaal anngevangen werk iclfs volbardcnd; ev«n
zoo onverzetleUjk ie ook zijn í\Tok, uit jaloezij jegens dezcn of genen opgevat, en jaren tijds zijn niet loercikende,
bem ecn' gcleden' lioon te doon vergcten.
llet gcíigt OQzer voorrijdcrs rt-as voor de inwoners van Sciling voldoende gewcest, om de terugkomst vnn den
Resident te verneinen. Ai dadelijk k\\-amcn de ondergoscliikte amblenaren hunne opwaebling maken, en onder <lc«
ook de Regent, die aan zijne slaatóie-klecding en gcvolg van bedienden kcnbaar was. Zijn ulterlijk was dat van eenen
«liten Wesl-Javaan (Plaat XI); kleine oogen, breed uitstekende jukbecnderen en cen platte neus gaveo bem geen
aangenaam voorkomen, boczecr iiij voor bel overige minzaam in den omgang en ais gocdaardig bekend was. Zijne kleeding
bestond uit een donkerbkauw lluweeleii buisje, met breed goudeo galón oinzet, en een gesloten vest van dezelfdc stof,
maar lichter van kleur, met juweelen knoopjes; de lange z\vartc baarlokkcn waren op het acbterboofd in eenen knoop
bijeengebonden en gedceltelijk onder een rcgutandig lakenseb mnlsje met gouden borduursel bedekl; de sarong, van
eene kostbare met goud doorwerkte stof, was op zoodaiiige bijzondere wíjzo geplooid, oís sleehts aan vorstelijke jiersonen
veigund isj de kosdjare kris, rljkelijk met edelgestecnlen bezet — bet gebeiügde wapen, dat nimmer wordt afgelegd —
was, als punt van belecfdbeid, achter den rug in den gordel geselioven, en eco paar mel goud gestikte muilen
diendeo hem tot scbocisel,
De Regenten zijn, met hunne onderboorige Patll's, Mantri's, Demang's en andere Doofden, belast mel liet inlandsch
bestuur, üi dier voege, dat zij voor de uilocfcning der bevelen zorg dnigen, welke door den Resident, of zgne Assistent-
Residenten, in Imune bijzondere afdcciingen gegevcn worden. Zij hebbcn, bcnevens cen Priester of Pangoeloe en een
Djaksa (Fiskaal), zitliog ÍD den Landr«ad, die wekelijiis onder het voorzittersebap van den Resident bclegd wordt; voordeze
Regdiank worden de misdaden der Inländers bchandeld. die geen doodvonnis eiseben, hctwelk alleeo door den Raad
van Juslititie of, in bijzondere gcvallcn, door den Omgaandcn Regtcr uitgcsproken wordt. Daar de gocde gezindheid
en mcdewcrking der iiilandschc üoofden voor bet Gouvernement van bel mecste belang is, zoo tracht hetzelve door
lioogc liezoldigingen, maar voomamclijk door de strikte handliaving van hun gezag, wa^an ondergeschikiheid en eerbied
bg den Javaan hct gcvolg zijn, en waarop zg als afslammelingen van vorstelijk bloed zoo zeer prijs stellen, hen cven
zoo gehecht ais alliaukcigk te maken.
TerwijI veclvuldige werkzaarabcden den Resident cen paar dagen ophieldcn, Steide cen der Heeren ambtenaren
mij cen togije voor naar de oude stad BmtUim. Ecn breede weg, van 8 palca lengíe, loopl van Serang door cene
vraclitbare en afixissclende Inndstrcek derwaaru. Den regterocvcr van den Tji-peíeh of Bantamschc rivier volgende, reden
«•ij voorbij de overblijfsclen van cenen kroton, of vorstelijk paleis (Plaat XD). Ofschoon misscliien voor oudheidkenners
belangrijk, ontdckt ecliter hct mingeoefend oog hier niets dan de ruwe brokken van cen' buitenmuur en eene daarbinncn
op zieh zelvc staande ¡loort. De ranke klapperboom verbell boven de puinhoopen zijne vedervormige kniin, tcrwijl de
ruige voortbrongseleu van den krachtigstcn plantengroei en de fabelachtigste legenden dczelve met den slujjcr der
gebeimzímiighcid bcdckken,
Ilicr in de nabijheid loont men nog de plaats, waar ecrtijds de dalam (paleis) van den laalsten Sultan van Baníam,
MOHiHiAS isiiEB oEom, stond, betwelk in 1832 werd a%ebroken, en waarvan thans geen spoor meer te vindcn is.
iVadat de ¡llaarschalk in 1808 bet oproerigc Baniam liad beteugeld, bestond de magt des Sultans nlleen
in den blooien nnam. Moitimi» ISÍ«E OEDia wci'd ¡O 1815 ais ))tilulair" Sultan door hct Gouvernement aangesleld.
Men zcgt, dat hem door eene zijner bijñlten een vetyf werd toegedicnd, dal bem bet gcbruik zijner verslandclijke
Vermögens ontnam. De ambteuaar i. EüziaEn (dezelfdc, die úch in 1820 zoo verdienstelijk onderscbcidde bij bel
dempcn van den opstand in Banlam) en de tegenwoordigc Regent \ an Serang werden den Sultan in 1830 als
Cumtorcn toegevocgil; docli daar liij stceds mcer gevaarlijk voor do goede rust begon te worden, oordeelde het hooger
gezag zijne verwijderíng noodzakelgk. Met cene list werd bij uit zijne dnlara gelokt en aan boord cener oorlogsbrik
gcbríigt, die tot dat cindc op de reede van Bnniam gerccd lag, Meu vermeed zoo doendc alie opschudding; de Sultan
werd naar Soei-abaija verbannen, en om ook de hcrinnering zijner magt bij den Bantammcr te onderdrukken,
werden zijne gocdcrcii publick verkocht en liet paleis gcslcchl.
3 -