liei' rccsigcznng i]ei' vivuw'cii cn lict slnaii op ili; gong's, op <lc gruwuaiiisle wjjzc mct pieken ombreiigcii, waauia
huiinc lijkcii inwlc woiiicn vcrlirnnd. Eldcrs bcgraafl moii Je doodcii mcl vecl picgtiglieid; dß oveiWijvemlen riglcii
Im» lK)»lon lieolden op an., di-n ocvcr der nabljrfjudc rivicr, cn l.un rouw eindigt nicl v<Mr cn alcer twec
mcnschcnl.oofdcn ab iocnollbi' (bocliö) bij dczc gcdenkteclceiis zijn nedcrgclcgd. Weder andere voeren de lijken slcclils
i.nnr liet boscli, waar dezelve, in de boomlakken geplaaUl, Uijven verrotlen. Van de godsdiensüge deakbcclden der
Bnjakkers is lieg «einig bckcnd. AfgodstcmpcU irorden iiiet bij ben gevondcn; doch zy gclooven aan kwade gcesten,
die de mcnsehen kwellen, eii door olTem..deii raoelcn Ic vriend gchoudeo T\'orden. Ook erkennen zij bet bestaau van
ecn gcestcüjk oppciit wczen (Njoballa), doeli achleo bcuclvc te vcrheven, om zieh mel de nienscbelgke lotgevalleo io te
lalci., Mgcniee.1 seUijnt bij licii bet begrip van de onslerreiykheid der ziel, die, na den dood, in bet ligcliaam van
allerlei dlereii, maar vooral iu vogeU ovcrgaot.
üit sommigc dezer inslelllngeii cn gebruiken, blijkbaar van Brabminisebeu ooraprong, Icidt men af, dat v66r vele
ceuwen bewoners van Java oF bet vaste iand van I'ulie ziel, op Soriito Itebben nedergezet, oC altlians mct deszells
inboorluigeu in aani^aking zijn geweest. Later kwanien zo(^cnaan.de Bocginczen van bei Rjjk Wni/jo op Celabes,
Blalcij'ti'S van Jnva cn van d« Ooslkust van &unali-n, Arabieron en andere Aziatisebc volken naar de Wealkust
aBtroomen. Weliigt «nrcn roofzuoiit cn woekci'gewin de vooroame drijfveren, die bei) naar deze strandeD lofcten, daar
noch de vnonbrcngsclcn van den vn.cblbnrcn alluvialen grond, nocb de scbatlen, die de aardkoKt van bei binnenlandsclie
gcdcelto bevat, door den oiibesc'l.aafden iniander tot eigen voordeel werden verzameld, en zij dus zieb zelven daarin
geenen onbclai.grijken ha..dcl koiiden voorstellen. Met liondcrden en duizendcn nam bun aaotal toc; de oorspronkelijke
bewoners, vooral die van liet Rgk Banjeniiassing aan de Zuidkusl en van Sukkadana aan de Wcslkusl, werden uaar
de binneiilai.den veixlrongcn, of moesten de vrcemdelingen als bunne meestere erkennen, en weidra ging bet oppiagezag
der aan de zee gelegene Slalen in banden der Ualeijers ovcr, die sedert ecn oni)epaaI<l despolisme over de Dayakkcrs
bcbben uitgeocle.id. De leer vau Mnn.oEiEii werd op £0711«»'; Westkusl omstt«eb dcnzelfdcn tijd, als op Java, en
Siannlra, bet eerst verkondig;d, en vond ook liier gereedelijk ingang; wonderlijk wel begunsügde zü de iieerseiizucbt
der Maleische Vorsten, en grootcr nog Tverd dnardoor de onderdrukking, die den ODgeloovigen ten decl viel. Soramige
IVijken wisten ziub tot eeiicn aanmerkelijken Irap vao grootheid cn 'welvaart te verbeflen; doch onderÜnge oorlogcn
hcbbcn deze langzamerband geknakt, Van cen' anderen kaut haalden moorddadige stiwperijen, voora! ter zee, hun
de welverdiende lucbliging der Nederlanders op den bals; voomamc eerlijda bloeijende boofdplaatscn werden verwoest,
cn mcnige trooii, vroeger op bei blocd der oorspronkelijke bewoncrs dc3 lands gevesligd, stortle eindelijfc »elf tcr
iieder. Nog tegenwoordig worden de Maleijers wel niet voor de minst bcscbaafde, maap loch voor de sieebtste bevolking
der geheele Westkust gebenden, üe mecsle lieclen liandelaarä of vissebers, maar zijn inderdaad verraderlijke zeeroovers,
die, te lui oto zieh op landbouw ornTjvcrbeid toc te leggcn, in dit sebandelijk tuidrijr hun bestaan zocken, De Boegioczen
houdcn zieh voomaniclgk op in bei gebied van Pontimiak, waar zij zieh, door werkzaambeid eo ecn moediger, minder
valseb karakter, van de Maleijers cn Arabiercn ondersehciden.
Ecnc andere vesliging van Trecmdeliiigcn, niel minder belangrijk v
Lang vödi- de Europeanen drevcn zij baodcl op Borneo^roper,
om zieh díár, 200 als in bijna alle oorden van den Indischen Archipel,
eeuw kwamcn cenige dicr kolouistcn naar bei gebied van Mampamea af, (
zijnc tiicuw ontgo..nen goudmiji.en te bewerken. De voordeeten, daaruit v
•n beginne aanmoediging cd bcschermiDg ondervioden; ook de Sultans
van Mampamca, lieten de Cl.inezen op hun g
n der goudmijnen genictcndc, in zulk e
Bornéo geworden, is die der Cbinezen.
£le !>cvolkiiig was voor l.en geen beletscl,
i nesteîen. Omstrecks de belfl der vorige
werden er door den Sultan gcbezigd, om
de iciandscbc Torsten gctrokken, dcden
l'an Sambas cn PojUiatiak, in navolging
n weldra kwamcn zij, zzeellvvee ee.c n ruim aandcel vi
a dcnvaarts, dat de Vorsten ziel, gcnoodzaakl zagen, hunne
vcrdere uitbreiding tc l>epcrken. Doch bei kwaad had rceds te dicp wortcl geseboten: de Cbinezen baddcn zieh rceds
zoodanig met de Davakschc bevolking vcrmcngd, cn deze de aan hun land cigeodomjnelijkß gewoonlen opgcdrongcn,
zondcr zoomin hier als in andere bunncr kolonien zclvc daarvan af tc wijken; door eeccn wcrkzamen gccst, baddcn
zij, bij al de ODiieugdcn bunnor ongebondcne leefwijze, reeds niUc cen zcdelijk ovenvigl op de trage inboorlingcn
verkrcgcn; bun aantal was eindelijk reeds zoo vcrmcnigvuldigd, dat nocb de zwarc jaarlijkscbc scbatting, die de Sultan
van Sambas bun opicgdc, noch bei vcrlxxl van landbouw of nijveriieid uit le oefencn, waardoor zü niet racer door
eigene banden in bunne levembelioeOen konden voorzicn, maar dezelve van 's Vorsten bandelsren moesten koopen,
loereikende waren, om licn in onderwerping te boudcn. Onderdrukking dccd ben siecbu zieh tc naauwcr aanecnsluitcn ;
zij Ycrbondcn ach met o.ibcrrocpclijkc ecdcn, waaraan zij immer getrouw blijvcn, in genootscbappcn (kongsic's), zocbtcn in
de nabijhcid der mijnen gesebiktc plekken gronds, naar zij groote dorpcn bouwdcn, en vormdcn alzoo tussclicn Sambas
en PoUianak cene kolonie, die ü.ans rulm ÜOOOO zielen (Chinczeo cn Imnne Dajaksehe afstammelingen) leit, cn
gewis zou nog iedcr jaar de aaiivocr vao nicuwc gelukzockers uit China teencmen, zoo niel de maalregelen van bel
Nederlandsch Gouvernement die overmatige uitbreiding lieteugeldcn. Ucn teil tlians acht voomamc kongsic's, als:
Tay-kong, Larasm-ia-kiou, Uang-moy,
en Lai^foeang in PoMianak,
kongsic hecft een zoogenaamd
van bout, n
Tjè-p<,en-Jo..S, Tuy-fo en Mon-Jhy in iicl Rijk van
welke de overigc Ueiner« kongsie's zijn oiidere-orpen. De lioofdkajnpng van icdcrc
iiebuis, waar het Opperbooíd, de Kapitein-aiinees, of l'anglima, zijn vcrblijf l.oudl,
bewaarplaats van het verzamcldc goud, Icvensmiddclcn, cnz. .noet dienen. De ovcrige buizen, meosl
op-eukcle plaatsen ook vau íteen, worden door bai.delaars, ambacl.lsliedcn en landbouwcrs bewoc.d,
terwijl de'eigenlgke mijnwcrker», by menigte, en doorgaans ongebuwd, in grootc gebouwen oflicver loodsen buisvcMcn.
Wanneer zicl. ecn nicuw aangekomcn Oiinees (sinké), door den ced en tegen bculing va., een' klemcn geldchjkci. n.lcg,
aan deze of gene kongsic aU mgnwerko- becft verbonden, gcnict bij bet ccrste jaar, bcbalve zijn dagelijksch voedsel.
8 gulden icderc mi«ind, bctgeen in do yolgende jaren tot 16 gülden wordt verboogd. De gi'oote n.ijnen (nam's) woi^dot.
door 100 toi 150, en de kleine (singsa's) door 10 lot 25 personen bearbeid. Om de drie maanden bcnoemen de aandccihebbcrs
der mijn cenen bunner tot Scbrijvcr, die, ais zoodanig, met de gansche buisboudelijkc administralic bulast is; tweo andere
Wisselen om denzelfdcn üjd ais Opzieners over bol werk af, en kccrcn daama, cven oís de eersu?, tot den gcwonci.
miinarbeid terug, zoodal iedcr op z'ijnc bcurt dezo bctrckkingen beklcedt.
De bcwerking der goudmijnen beeft op de volgcnde wijzo plaaU. Op de ais gescUlkt gckozene plck wordt de grond
ter groottc van 1000 vierkante voeten mel houweelen cn koevoctCü uitgegravcn; spcdig berkent mcn aan liare brame
kleur de goud inboudendc aarde, die gewoonlijk 1er diepte van 4 of 6 voet wordt gevonden, cn ceno laag van te.i lioogstc
26 voet onder den beganen grond vormt; bet opgcdolven zand wordt in cen gcgraven en met plaiikcn bescbotcn of
gemetseld aflicllend kauaal geworpen cn door «-ater afgcspoeld; het goud zinkt in stof of korrels op den boden. van
deze goot en de aarddcolcn wo«lcn aan bet bcncdcnchide in cene kom verzameld, om latcr dezelfJe bewcrking
by hcrhalicg tc ondcrgaan, terxviji bet water, daarvoor benoodigd, door Natuur en kunst wodl vci'scbafl. Gewoonlijk
gesehiedt de af«asscl.iüg van den crU om de tweo maanden, cn r^kcnt men de inzímeling van bet daaruit vcrki^^gcn
goud, dat van bet beste gclialte is, op 150 Ibail «. AU gemiddcld neemt mcn aan, dal de zulvcrc opbrengsl cencr
groóte mijn in twee maanden 5750 Spaanschc malten bcdraagt; de onkosten, geduldende dien tijd. aan arl,e»biloon,
levcnsmiddelcn, gereedscbappe.., enz., bcloopen 4160, waaruit dus cene winst van 590 Spaansclie matten, of ruim 9000
gulden, 's jaars' voortvloeit. liet bebecr der goudmijnen U tbans in banden var. ons Gouvernement, en belangrijk zijn de
voordeelcn, die hcl daarvan u^ekt; doch het beefl, met al zijne strenge bepalingen te dczcu aanzien, nog riict kunnen
verhindern, dal de Gilnczcn jaarljjks voor wcl twee millioen guldens aan goud uilvoeren. Daar bet voornamo strcven
van icdercn Chinees altijd blyft, om cenmaal mct zgne vergadcrdc scbatEcn naar zij.i Vaderland tcrug te kccrcn, getroost
bij zieh gewillig de opofTering van alies, wat voor zijn levensonderhoud niet boog uoodzak.^lijk is, cn wordt daardoor
van vele ongebondenheden tcruggehoudcn, waartoc de leefwíjzc dczer mijnwerkers, zondcr eenigen band van huissclüke
betrekkingcn, anders wcl aanleiding geeft, hchalve i.og, dat men onder hcn l.et uitschot hunncr natic aantreft. Onderlingc
oorlogcn der verscbQIcnde kongsie's bcbben bunne grvotste wclvaart ven^-oest; niet zcldcn komcn zij zclfs tegen hcl
Ncdcriandscli Bcstuur in oproer, zoodat onze militaire magt vereisebt wordt, om ben tot ondcnverpmg te brengcn:
Kctuige onder anderen de expediüe in 1823, ooder l>evel van den Luiten.nt-Kolonel iE siukrs, legen ßIo,U,-ado cn
s M i o u , waarby menig ver^tcrkt kongsichuis, mcnige ben.cng, door ligt gcscbul, sabéis, picken cn lontgewcrcn
veniedigd, de kr^ebl der Nederlandsche wapenen leerde erke,men. Uet bestuur der kongsie's is opgedr^gen aan Iloofden,
Panglbna's gcnocmd; deze wonlen uit de opbi^ngslcn van peínele belasüng, opiuu.-paebt, de hikomslen der topbane.,
{spcel- of dobbelbuizen), enz. bczoldigd. cn oefencn bunne eigene regUpicging uit. Vecl valt voorzcker hierin nog to
vcrlHilcren; doch bet U te vooracn, dal de invloed van Nedcrhnds Opperbcstuur langzamerhand zal locnemcn, en
eenmaal gcwenscbtc uitkomsten oplevcrcn.
De hooidplaau van de Rcsidenlie U de stad PmUianak (scderl 1830 »ariamMord genoemd), de
Zetel van den Ass-.ste„l-R«ident en den Sultan van PoMi^mk. Zij ligt aan de beide ocver, van den noordclijksten
tak der rivicr Kapocas, die zieh liier, o..dcr den naara van Pcntia^k, met de rivier LaM vcreenigt. Aan den
Unkcrocver ziel mcn de welgcbouwtle l.uizcn van den AssUtent-Residcnl en van diie of vier ondergcscl.iktc Ambtenarcn,
het forije D,i Bus, door ecn 150-ul Irocpen bczet, met ecn' aarden wal, omheindc grachl cn woningen voor OlGeicren,
die echter ook buiten het fort verbiyven. Een voetpad geicidt van hier naar de Oiinesclic kamp; ieder huis is diár cen
Winkel van iniandscbe voortbrengsclen, van Chincsehc en Europesche kramcrüen, terwijl de naauwe, morsige straat des
voormiddags ^ des avouds van koopcrs cn verkoopers wemcit. De woningen der inlandc«, Maleijers, Bocginczen cn
Arabiercn liggen aan beide zgden der rivicr. De dalam des Sultans cn de Mobammedaanschc tempcl, of masigit,
verbciren op den regtcrocvcr bunne dakcn eenigzin» boven de omringende huizcn, docli zgn voor het overige door
gceoe fi^ailicden van bouwkunst opmcrkensw«ar>lig. Bij.ia aUe gebouwen zijr. van hont, slecl.U ecn paar van stcen,
en, op gzerhouten palen, cenige voeten bovcn den grond opgetrokken, uit hoofdc van de.