
LIJN UM catharticum.
Purgeer- f^la s.
Hoogduitsch. Purgier Flachs. Purgier Lein.
Engelsch. Purging Flax . Mill-mountain.
Bloeit in Junij , Julij en Augustus. 0 .
P entandria, pentagynia; Vijfhelmigen, vijfstijligen.
JSatuurl. Rang volgens L inn. XIV. Gruinales; Kraanbekkigen. Cariophylleae, Decandolle
Fl. fran c.; Lineae, Dec. Prodr.
GesLACHTS-kenmerken. Calyx persistens, 5-partitusj de kelk blijvende, 5-deeIig. Petala 5 , ungui-
c u la ta ; 5 Bloembladen van nageltjes voorzien. Stamina basi subcoalita j squamulae 5 , staminibus
a ltern ae; de Meeldraden aan den voet een weinig zamengegroeid, met 5 honigschubjes, welke met de
meeldraden afwisselen. Gapsula globosa, mueronata, multivalvisj de zaaddoos kogelrond, gepunt,
veelkleppig. Semina o vata, compressa j de zaden eirond en zamengedrukt.
Soortelijke kenmerken. Foliis obovato-lanceolatis, integerrimis; met de bladen omgekeerd-eirond-
lancetvormig en gaafrandig. Caule superne dichotomo; de steng van boven gegaffeld. Petalis acutisj
de Bloembladen spits.
De wortel is zeer fijn-vezelig. De steng regtstandig, van boven verscheidene malen geggffeld,
veelbloemig. De bladen tegenovergesteld, aan den voet der steng rondachtig, op het midden
derzelve meer ovaal o f omgekeerd-eirond en stomp , aan den top eindelijk, vooral bij de bloemen
, eirond o f lancetvormig en spits. De bloemen klein , vóór den bloeitijd knikkende. Men
ziet bij a een der 5 witte bloembladen , welke aan den voet in een ge elachtig-gekleurd nageltje
uitloopen, en tweemaal zoo lang zijn als de kelk; bij b het vruchtbeginsel met 5 stijltjes,
elk van welke een kopvormig stempeltje draagt; bij c de 5 meeldraden , aan den voet éénbroe-
derig zamengegroeid; bij d één der 5 klepjes, waarin zich de zaaddoos bij rijpwording verdeelt
, aan de binnenzijde a f geheeld. Men ziet hierin het middenschot, hetwelk de beide op
d it klepje vastgehechte zaden afscheidt; bij e eindelijk het eironde, zamengedrukte, lichtbruine
en glanzende zaad. Alle deze figuren zijn aanmerkelijk vergroot. Be plant groeit ter hoogte
van 2 palmen.
Groeiplaatsen. Op zandige vochtige weiden.
Deze soort groeit volgens de gorter op vochtige plaatsen langs den duinkant bij ys Uage; overvloedig
tusschen Velzen en Beverwijk, ook in den Salkerwaard bij Kampen; volgens den Hoogl. reinwardt
bij Haarlem; op vochtige heidevelden in Gelderland en bij Amfen; volgens den Hoogl. kops bij den
IVildenborch bij Zutphen en te Bennebroek achter de Hartekamp bij Haarlem ;. volgens den Heer dubois
te Maarsbergen bij Doorn; volgens den Hoogl. bergsma bij Franeker; volgens den Heer kuyper van
wascHPENNiNG bij Breda. Ik zelf vond haar in den Aardenhout bij Velzen, Ov,erveen en elders in
vochtige duinvalleijen bij Haarlem, en laatstelijk tusschen Haren en Harendermolen bij Groningen ,
van waar de afgebeelde plant herkomstig is.
H uishoudelijk gebruik. De Plan t is zeer bitter en afdrijvendl Runderen en varkens eten dezelve,
maar zij wordt door ander vee geweigerd, Pan suecus. De beroemde kweeker ph. miller heeft ze nimmer
kunnen kweeken: alle zaaijing mislukte bij hem.