
EQUISETUM multiforme.
Kleine Paardenstaart.
Hoogduitseh. Bunter Schachtelhalm.
Draagt vrucht in het Voorjaar en den Zomer.
Cryptogamia, equisetaceae; Bedektbloeijenden, Paardenstaartachtigen.
Natuur!. Rang volgens Lihh. LV. Filices, Varens; Equisetaceae, Decamolle.
Geslachts- kenmebkeh. (Volgens sprengel S^st. Veg. IV. p. 4 ). Receptacula peltata, verticillato-
spicata, sporangia subtus gerant longitudraaliter dehiscentia; de schildyormige yruchtbodems ziin ee-
kranst, rn aren vereemgd en dragen aan de onderzijde zakvruchten, welke overlangs openbersten.
Germina subglobosa filis quatemis clavatis elasticis pulvere conspersis; bijkans kogelronde kiemen
omgeven van 4 knodsvormige, veerkrachtige, met poeder bedekte draden.
Soortelijke kenmerkei.. Caulibus numerosis striatis glabriusculis, sulcatis, apice spiciferis, ramis
paucionbus irreg u lan ter dispositis; de stengen talrijk gestreept en nagenoeg onbehaard, gesléufd en
aan den top aardragende; de takken weinig in getal en onregelmatig geplaatst. Vaginis plus minusve
sphacelatis, dentibus octomsj de scheeden meer of min als zwart-verbrand, 8 tanden. r
fV ij hebben deze, reeds op het eerste gezigt, gemakkelijk te onderscheiden p lan t, in navolging
van vaucher, gebragt tot Equisetum multiforme, van welks menigvuldige vormen z ij gerekend
moet worden tot de meest voorkomende verscheidenheid, namelijk de varietas v ariegataf vaeinis
vancgatis, met in kleur geschakeerde scheeden, te behooren. 6
Z ij wordt door anderen tot eene eigene soort de Equisetum variegatum van willdenow gebragt. Z ii
is van alle onze andere inlandsche soorten van Paardenstaart wel te onderscheiden en door hare
eenigzms liggende, aan den top opgaande, slanke, diepgesleufde, meestal weinig en nooit regelmatig
getakte steng, endoor hare donkerzwarte met w it geschakeerde scheeden, hetgeen veroorzaakt wordt
door den witten als verdroogden rand, die de donkerzwarte tanden der scheeden omgeeft. Men ziet
vergroot, de scheeden van de steng bij a afgebeeld. De tanden zijn nu eens langer, dan weder
iets korter dan de dwarsche middellijn der steng, zoodot dit laatste geen kenmerk kan opleve-
ren (gelijk ik vroeger meende) om deze soort van Equisetum palustre te onderscheiden, hetgeen
dan ook, wegens het groot verschil in de gans che houding dezer beide soorten, weinig
bezwaar kan inhebben. De scheede, die de vrucht-aar onmiddellijk insluit, is iets grooter dan
de overige en eenigzins klokvormig. Men ziet haar, mede vergroot afgebeeld, bij b. De plant
groeit I -—2 palmen hoog. J 1
Groeiplaatsen. In vochtige, veenachtige duinvalleijen.
Zij is door den Heer w. p. van den ende en mij gevonden in vochtige duinvalleijen tusschen Zand-
voort en Overveen, bij Haarlem. Later zag ik haar vrij algemeen in de duinvalleijen, onder W a s senaar
en in die van Waals dorp, bij ’s Gravenhage , van waar de afgebeelde plant herkomstig is.
H uishoudelijk, gebruik. Het schadelijke van het Eq. palustre, N°. 4 ^ 5 opgegeven, zal welligt ook
bij deze soort plaats vinden. ö