
Glad ffingergras.
IJoogduitsch. Blut Fennich. Blut Hirse. W ilder Hirse.
— Unbehaarte Blut-hirse, sch rader.
Nederduits che bijnaam. Panik-gras.
.Bloeit in Julij en Augustus. 0 .
T riandbia, Digynia; Driehelmigen, Tweestijligen.
Nat uur l. Rang volgens Linn. IV. Gr omina, Grassen.
Geslachts- kenmerken. Locustae unilateralcs, pedicellis 2 -aut multi-floris; de Bloempakjes éénzijdig,
de blocmsteeltjes 2- of veel-bloemig. Calycis gluma inferior minutissima, quandoque subinconspicua;
het onderste kafhlaadje zeer k le in , soms bijna onzigthaar. Flosculus inferior neuter, corolla 2-valvis
herbacea; het onderste bloempje onzijdig, met eene 2-kleppige kruidachtige bloemkroon. Flosculus
superior hermaphroditus, valvula subcoriacea indurata; het bovenste bloempje tweekunnig, met een
lederachtig hard klepje. Stigmata aspergilliformia; de stempels kwastvormig. Seinen tenerrime sulca-
tum; het zaad zeer njn-gesleufd. Axis digitatus aut fasciculatus, spicae dorso complanato membranaceoj
de Bloemspil gevingerd of bundelvormend, de aren op den rug platgedrukt en vliezig.
Soortelijke kenmerken. Spicis digitatis patulis subquaternis; met de Aren gevingerd openstaand,
genoegzaam 4 -tallig» Foliis vaginisque glabris; de Bladen cn Bladscheeden onbehaard. Flosculis ova-
tis, margine nudis; de bloempjes eirond, met onbehaarden rand.
Deze soort is van de vroeger bekende Digitaria sanguinalis (Panicum sanguinale L.) vooral door
schrader, in zijne F lo ra Germanica I p . 164, met naauwkeurigheid onderscheiden. De Digitaria
glabra verschilt dan ook inderdaad genoegzaam van de gemelde soort: i°. door meerdere kleinheid
van alle hare deelen en lager bij den grond blijvenden halm ; 20. doordien de bladen
zoowel als de bladscheeden onbehaard en niet dan zeer zelden met een enkel haardragend knobbeltje
bezet z ijn ; 3°. door dien de aren minder talrijk, en in onze inlandschc exemplaren doorgaans
maar 2—3 in getal zijn; 4°* doordien de bovenste bloemsteeitjes meermalen maar één
bloempje dragen; 5°. doordien de bloempjes minder langwerpig en meer eirond zich vertoonen;
6°. doordien de twee groote k a f blaadjes onderling nagenoeg even groot zijn , enz.
Men ziet bij a een ongesteeld en een gesteeld bloempje van de buitenzijde a f geheeld; bij b het
groote buitenste k a f blaadje, bij c het groote binnenste kafhlaadje, terwijl het derde allerkleinste
kafhlaadje doorgaans o f niet, o f naauwelijks zigtbaar is ; bij d een bloempje met talrijke zachte
haartjes bedekt, gelijk het somwijlen tusschen de gewone bloempjes, zelfs aan ééne en dezelfde
plant voorkomt; bij e de roode kwastvormige stempels, waarvan het vruchtbeginsel in de blijvende
bloemkroon besloten is ; bij f eindelijk het zaad door de blijvende bloemkroon omvat. Alle
deze afbeeldingen zijn op eene vergroote schaal afgebeeld. De p lant groeit niet hooger dan 2
palmen en blijft meestal laag, kruipende op den grond.
Groeiplaatsen. Op bouwakkers en in tuinen, vooral op zandige gronden.
Zij werd reeds als op zoodanige gronden groeijende, in het algemeen als inlandsch opgegeven door
de gorter (Fl. VII Prov. n°. 1068). Later zag ik exemplaren dezer soort om Nijmegen en bij Beek
niet zeldzaam door den Heer de Beijer en bij Putten en Nijkerk op de Feluwe do o r den Heer dumor-
tier verzameld. Ik zelf zag haar aan de Grebbe bij Rheenen; te Falkenswaard bij Eindhoven en la a tstelijk
tusschen Zeijst en Driebergen in de prov. Utrecht, v anwaar de afgebeelde plant herkomstig is.
H uishoudelijk gebruik. De Digitaria sanguinalis, waarvoor onze plant plagt gehouden te' worden
en waarmede zij zeker veel overeenkomt, werd oudtijds in Duitschland om het voedzame en meelrijke
zaad geteeld; doch heeft aldaar naderhand voor de Festuca ( Glyceria) fluitans plaats moeten maken.
De Dig. glabra, zoo veel kleiner zijnde, zal dan althans hiertoe nog minder in aanmerking
kunnen komen. Het zaad wordt gezocht door de vogels. (Bath Soc.). De plant is door haren kruipenden
wortel en platliggenden halm bijzonder geschikt, om de verstuiving op Zand- en Duingronden
tegen te gaan (schreber. s. j . v. geuns).