
GALIUM satfatilé.
Nederliggend Wilstroo.
Hoogduitsch. Stein Labkraut.
Engelsch. Smooth Heath Bed-straw.
Bloeit in Junij en Julij. 4..
T etrandria, monogynia; Vierhelmigen, éénstijligen.
Natuurl. Rang volgens L ink. XLYII. Stellatae, Stervormigen. Rubiaceae, Decandolle.
Geslachts- kenmerken. Calyx, margo obsoletus superus; de Kelk is een flaauwe rand boven het
vruchtbeginsel. Corolla rotataj de Bloemkroon rad vormig. Semina 2, globosa; twee kogelronde zaden;
Soortelijke kenmerken. Foliis subsenis (4—6) obovatis acutis; met de bladen nagenoeg 6-^ (4 ~ 6 -)
tallig , omgekeerd-eirond en spits. Caule procumbente, ramis confertis elongatisj de steng liggende,
de takken bijeengeplaatst en uitgerekt. Pedunculis multiflorisj de Bloemstelen veelbloemig.
Deze soort onderscheidt zich van de meeste onzer overige mlandsche soorten van Walstroo,
vooral door hare vruchten, welke niét glad o f behaard, maar eenigzins knobbelig en onbehaard
zijn. De wortel is eenigzins kruipende. De stengen zijn in vele uitgespteide en liggende, doch
aan de bloeijende toppen opgaande takken verdeeld. Dé onderste bladen, waarvan men er een
in omtrek vergroot ziet af geheeld bij a , 4—Q-tallig, openstaande, óm gekeerd-eirond, gepunt,
eenigzins ruw op den rand,* de bovenste bidden daarentegen zijn meer lancet-lijnvormig. De
bloemen, waarvan men er eene, mede eenigzins vergroot, ziet afgèbeeld bij b , zijn zeer talrijk
en meest in eene soort van eindelingsche pluim o f bijscherm vëreënigd. De bloemkroon is
melk-wit van kleur en is verdeeld in vier spitse slippen. Mén ziet bij c , mede vergroot, de
met fijne knobbeltjes o f korreltjes bedekte vrucht, bestaande uit twee zomen gegroeide zaden o f
eigenlijk uit twee zoodanige nootjes. De plant groeit 1—2 palmen hoog.
Deze soort is door sommigen, als door weigel, onderden naam van Galium hercynicum beschreven,
en werkelijk komen de door ons verzamelde exemplaren volkomen overeen met die, welke ik
vroeger in den Hartz (Hercynia) zelven verzameld heb.
Groeiplaatsen. Op heidegronden, zoo op drooge als op veenachtige heiden.
Zij is het eerst als inlandsch opgegeven door ehrhart, Welke baar op'drooge wallen hij Harderwijk
had gevonden. Later heb ik haar op onze heidevelden zeer algemeen aangfctr'olïeïi, als op hoóge drooge
gronden omtrent Groesbeek boven Nijmegen, veel te Rheede bij Arnhem; op de Bergummerheide in
Friesland, en zeer algemeen in de omstreken van Groningen bij Haren, Han ndermolen, Eelderwolde
en Paterwolde, van waar de afgebeelde plan t herkomstig is.
JïtnsHOUDELjK gebruik is hiervan nog niet bekend.