
MYRICA gale.
Ruikende Gagel.
Jïoogduitsch. Gemeiner Gagel.
Engehch. Sweet Gale. Dutch Myrtle.
Nederd. bijnamen. Gagel. Post. Luiskruid. Drenthsche Thee. Brabandsche Myrthe. Smeerboompje,
Bloeit in April en Mei.
Dioecia, tétrandria; Tweehuizigen, vierhelmigen.
Natuurl. Rang volgens L ink* L . Amentaceae; Katjesd ragenden*
Geslachts- kenmerken. Amenta ovata, squamis lun u latis; de bloemkatjes eirond, met halvemaans-
wijze schubben. Mas; stamina 4 -6 , antherae 4-valves; in de mannelijke bloem zijn 4-6 meeldraden,
de helm knop] es 4-kleppig. Femina: ovarium i , stigmata 2 ; in de vrouwelijke bloem is één vruchtbeginsel
met 2 stempels. Drupa i-lo cu la ris, 1 -sperma; eene éénhokkige, éénzadige steenvrucht.
Soortelijke kenmerken. Foliis lanceolatis, apice subserratis, cuneatis; met de bladen lancetvormig,
aan den top eenigzins gezaagd, wigvormig. Amenti squamis acuminatis: de schubben van het bloem-
katje gespitst.
Een zeer takkige heester, reeds op eenigen afstand aan zijnen doordringenden, b alsemgeurigen ,
eenigzins terpentij nacht igen reuk bemerkbaar. De bladen zijn omgekeerd-eirond, aan den voet
smal uitloopende, aan den top veel breeder en met wijdstaande zaagtand)es voorzien. Men
ziet op de hier bijgevoegde afbeelding aan de linkerzijde eenen tak van de mannelijke p lant,
welke' algemeener voorkomt dan de vrouwelijke (*), hier aan de regterzijde geteekend. In beide
ontwikkelen v zich de bloemkatjes vóór de bladen. Een takje met volkomen uitgewassene bladen
is het midden der plaat zigtbaar. Men ziet bij a ééne der eenigzins gewimperde schubben
van het mannelijke bloemkatje aan de buitenzijde geteekend; bij b dezelfde van ter zijd e ,
waaraan de helmknopjes van boven zigtbaar zijn ) bij c, iets vergroot, een helmknopje , hetwelk ,
rijp zijnde, *« 4 klepjes openberst) bij d een bloemkatje, hetwelk van onderen mannelijk, van
boven vrouwelijk i s , gelijk dit somwijlen onder de gewone gagelstruiken voorkomt. Fan de
deelen der vrouwelijke bloemen ziet men bij e eene der schubben van het bloemkatje, welke
dezelfde gedaante hebben, als in de mannelijke bloem, doch veel kleiner z ijn ) bij f de stamper
afzonderlijk met twee helder-rood gekleurde stijltjes en stempels) bij g de rijpe vruchten) bij
h de spil van het bloemkatje, hetwelk van het vorige ja a r is overgebleven, doch waarvan de
afzonderlijke vruchtjes zijn afgevallen• De plant verheft zich ter hoogte van eene halve Ned. EU
Groeiplaatsen. In vochtige, veenachtige en zandige streken.
Zij groeit, volgens de gorter, overvloedig buiten Nijmegen aan den fVaalkant, bij Zutphen, Harderwijk,
Utrecht, Zw o l, Enschedé) bij Mijdrecht) achter Haren, bij Onnen en Noordlaren in de
prov. Groningen) volgens meese veel in de wouden van Friesland,* volgens den Hoogl. kops bij E l-
burg en Bergen op Zoom en onder fVaverveen) volgens den Hoogl. reinwardt bij Lochem en Reuven)
volgens den Hoogl. schroeder van der kolk algemeen in Drenthe) volgens den Heer nijhoff bij Baam—
b rug ge. Ik zelf zag h aar in de veenstreken tusschen Utrecht en Amsterdam) bij Doorn enz. en zeer
algemeen op al de veenachtige heiden van Groningen, Drenthe en Friesland.
H uishoudelijk gebruik. De bladen zijn bitter en zamentrekkende, eenigzins als Myrthebladeren, waarvan
zeker de naam van Brabandsche Myrthe ontleend is. Hierom zijn zij door Noordsche volkeren en ook
in de hooglanden van Schotland meermalen gebruikt in plaats van Hoppe tot bierbrouwen, en wanneer
zij lang gekookt worden, verwekken zij geene hoofdpijn, gelijk anders het geval is,* Florasuec.cn
anderen. De beziën of vruchten, welke eenen sterken specerij-geur nebben, in water gekookt wordende,
komt er.eene vette stof boven drijven, gelijkende naar het was der Bijen, en hierin overeenkomende
met den Noord-Amerikaanschen Was-boom, (Myrica cerifera), waarvan men waskaarsen bereidt. Sommigen
hebben beproefd onze inlandsche Gagel hiertoe aan te wenden: voor 5o of 60 jaren heeft zekere
Heer rummel dit bij ons beproefd, maar hieruit geen smeer kunnen trekken {Verhand, van de Holt.
Maats, der fVet. D. XIX. St. 1. bl. 190). In 1804 heeft de Maatsch• tot bevordering van den Landb.
te Amsterdam hare leden tot het nemen van zulke proeven uitgenoodigd, doch hetwelk geen gevolg
heeft gehad. Kunnen deze vruchten al niet tot het gemelde einde dienen, zoo zal misschien meer
aanmerking verdienen, hetgeen linneus in zijne Flora lapp. voorstelt, o f men, daar de reuk dezer
vrucht veel overeenkomst heeft met Kamfer, ook soortgelijke stof hieruit zou kunnen bereiden.
De Plan t kan tot leerlooijen dienen: in den herfst verzameld, verwt zij de wol geel ( fl. suec.)j volgens
gunner zouden hiertoe alleen de blocmbotten dienen. S. pauli heeft de bladen met thee vergeleken
en daarvoor willen gebruiken, maar hierin zeer gedwaald. Linn. amoen. ac. vol. VII. p. 243.
Een afkooksel der bladen dient, om luizen en weegluizen te verdrijven: ook vele landlieden in het
Noorden leggen de bladen tusschen het linnen, om er een* aangcnamen geur aan te geven en de mot er
u it te houden {Fl. suec.). Het verdrijft ook de vlooijen, en, boven in het bed gehangen, verwekt het
een’ aangcnamen slaap (gunner). Men kan er takkebossen van maken voor den oven en ook bezems.
Paarden en geiten eten de bladen; het overige vee weigert die {Pan suec.).
{*) Deze zonden zelfs om Harderwijk geheel niet gevonden «orden.
D. XV. bl. 139. 6 6 ’ volgens D. ns gorter, Verh. van de holl, Maatsch.