
TRIF0L1UM ca m p c s t r e.
Veld-Klaver.
Bloeit in Junij en Julij. O*
Diadelphia, decandria 5 Tweebroederigen , Tienhelmigen.
Natuurl. Bang volgens linn. XXXII. Papilionaceae, Vlinderbloemigen.
Leguminosae, decandolle.
Geslachts- kenmerken. Calyx tubulosus, persistens, 5-dentatus ; de kelk is buisvormig,
blijvende, 5-tandig. Carina simplex, alis vexilloque brevior ; de kiel eenvoudig, korter dan de
wieken en bet vlagje. Legumen minimum, 1 - 2 -spermum, calyce tectum ; het peultje zeer
klein, 1 - 2 -z ad ig , door den kelk bedekt. — Flores capitati; de bloemen kopvormende. Folia
teruata ; de bladen drievoudig.
Soortelijke kenmerken. Spicis ovalibus imbricatis j met de aren ovaal en overeenljggende,
Vexillo longitudinaliter striato 5 het vlagje overlangs gestreept. Galycis glabri dentibus valde
inaequalibus ; de kelk onbehaard, met zeer ongelijke tanden. Gaule erecto, diffuso, ramis
villosisjde steng o p g e rig t,d e takken uitgespreid en vlokkig, Foliolis ovato-lanceolatis subretusis;
de blaadjes eirond-Jancetvormig , eenigzins ingedeukt.
Deze soort is zeer na verwant aan Trifolium procumbens (Zie deze Flora N°. 320.) en
Trif. filiforme, doch wordt gewoonlijk veel grooter dan beide. De steng staat meer regtop
en is gewoonlijk behaard, meer o f min bogtig gebogen en met vele takken wijd uitgespreid
s zijnde de hier a f geheelde slechts een jong exemplaar dezer plant. De blaadjes
der bladen zijn omgekeerd-eirond o f breed-lancetvormig, aan den voet bijna regtlijnig-
versmald o f wigvormig, waardoor zij de gedaante eener ruit (rbombus) zeer nabij
komen. De bloemhoofdjes zijn grooter$ de bloemsteel nu eens even lang als de bladsteel,
dan weder veel langer, hetgeen vaak in ééne en dezelfde plant aanmerkelijk
verschilt en alzoo tot geen vast onderscheidingskenmerk, zoo als sommigen gewild hebben
, kan strekken. Men ziet bij a den kelk, welke onbehaard is en met zeer ongelijke
tanden , welke laatste in Trif. procumbens bijna gelijk zijn ; bij b de gansche
bloem, aanmerkelijk vergroot, even als dit ook met fig . c. heeft plaats gehad , en bij
c eindelijk het overlangs gestreept vlagje afzonderlijk. De bloemen zijn fraai heldergeel
van kleur, doch worden bij de rijpwording van het zaad geelachtig-kastanjebruin.
De plant groeit 2 tot 5 palmen hoog.
Groeiplaatsen. In bouwlanden, zoo op zand- als op meer zware gronden.
Zij is gevonden door den Heer f . VAN spijk VERMEULEN op zandgronden te Waalsdorp bij
9s Gravènhage, en door mij zelven te Velzen bij Haarlem, eu aan de Bildt bij Utrecht, beide
op zandgrond; zoo ook bg Deventer,ea in de Pekel-A in de Prbv. Groningen; eindelijk ook
op zaveligen kleigrond bij Vianen va. Utrecht.
De afgebeelde plant is van bij Utrecht.
Huishoudelijk gebruik. De zeer naauwe verwantschap dezer plant met Trif. procumbens
hierboven vermeld, zal haar niet miuder nuttig doen zijn voor de schapen, zoo als wij daar
vermeld hebben.