
PYRETHRUM inodorum.
Keuhelooze uur wortel.
Hoogduitach. Geruchlose Bertramwurz.
En gelach. Corn Feverfew. Scentless Mayweed.
Bloeit in Junij, Julij en Augustus. ©.
Syngenesia, superflua; overbodig-Zaamhelmigen.
Natuurl. Rang volgens L ïnn. XLIX : Compositae, Zamcugcstcldcn.
Geslachts- kenmerken. Involucrum (calyx communis) hemisphaericum, imbricatum, squamis margine
scariosis; het omwindsel, o f de gemeenschappelijke kelk, half-kogelrond, met overêemiggende, aan
den rand als verdroogde schubben. Flores rad iati, ligulis 3-dentalis; de Bloemen gestraald, met
3-tandige lintbloempjes. Receptaculum nudum; de Yruchtbodem naakt. Semina memhrana prominula,
saepius dentata, coronata; de zaden gekroond met een uitpuilend f dikwijls getand vliesje. Flores
disco flavo, radio alboj de Bloemen zijn geel op de schijf, wit in den straal.
. Soortelijke kenmerken. Foliis sessilibus bipinnatifidis, pinnis lineari-filiformibus, 2-vel 3-partitis;
met de bladen ongesteeld tweewerf-gevind, met lijn-draadvormige, 2- óf 3-deelige vinblaadjes. Caule
ramoso, p a tu lo ; de steng takkig en openstaande. Pappo (seminis membrana) integro j het zaadpluis of
het zaadvlies gaaf.
Be wortel is meer o f min penvormig. Het kruid nagenoeg zonder reuk. B e steng vaak-getakt,
bebladerd, onbehaard. Be bladen zijn meestal ongesteeld, herhaaldelijk in fijn e , eenigzins
vleezige en onbehaarde lijn- o f draad-vormige slippen verdeeld. Be bloemen zijn vrij groot,
soms niet veel kleiner dan die van Chrysanthemum Leucanthemum. Men ziet bij a eene der
langwerpige , stompe, met eenen fijnen als verdroogden donkerbruinen rand voorziene schubben
van het omwindsel; bij b het openstaande omwindsel van bitinen gezien met den kegelvormigen
naakten vruchtbodem door welk laatste kenmerk de soorten van Pyrethrum gemakkelijk van
de daarop dikwijls veel gelijkende soorten van Anthemis onderscheiden worden. Men ziet bij
c een der witte lintbloempjes van den straal, in drie tandjes aan den top uitloopende; bij d eindelijk
de vrucht met eenen gaven zaadpluisrand gekroond. Be steng verheft zich ter hoogte
van 3—4 palmen.
Groeiplaatsen* In b o uw la n d e n , zoowel op k le i- als op za v e l- en z andgronden.
Zij is het eerst als inlandsch opgegeven in het Spicilegium van van geuns, die haar gevonden had
bij Harderwijk, Elburg en Nykerk aan de wegen, vooral aan den zeekant. Ik zelf heb haar gevonden
op kleigrond te Heikop bij Vianen, te Adorp, n iet verre van Groningen, en op leemachtig zand te
Haren bij Groningen, v anw a a r de afgebeelde plant herkomstig is. Zij zal gewisselijk op meer plaatsen
in ons Vaderland voorkomen, doch veelal in den eersten oogopslag met soorten van Anthemis of met
de Matricaria Chamomilla (Zie Flora Batava n°. 290) verward geweest zijn.
H uishoudelijk gebruik is h ie rv a n n og n ie t bekend.