
SOJNCHÜS asper.
stekelige Jüelkdistel.
Engelsch. Prickly jagged Sowthistle. Prickle-dented Sowthistle.
Bloeit van Janij tot September. 0 .
Syngehesia, aequalis; gelijk-ZaSmhelmigen.
Natuurl. Rang volgens Lihn. XLIX. Compositae, Zamengestelden.
Geslacbts- k.ebmeek.es. Involucrum oblongum, imbricatum, basi ovatum: het omwindsel langwerpig,
overeenliggend, aan den Toet eirond. Receptaculum nudom; de vruchtbodem naakt. Semina (nuculae)
longitudinaliter striata; de -vruchtjes overlangs gestreept. Pappus sessihs, pilosus; het zaadpluis ongesteeld,
harig.
Soortelijke KEKMEBKEK. Pedunculis suhtomentosis, umbellatis; met eenigzins viltige schermvormende
bloemstelen. Involucris glabris; het omwindsel onbehaard. Foliis oblongo-lanceolatis, amplexicauli-
bus pinnatifidis, margine spinosis; de bladen langwerpig-lancetvormig, stengomvattend, vmdeelig ,
met’gedoornden rand. Fructibus laevibus; de vruchtjes glad. v. H.
Deze soort, welke vroeger meestal als eene verscheidenheid van de moes Melkdistel, (Sonchus
oleraceus; zie deze Flora, n°. o35) beschreven is, schijnt echter genoegzaam van dezelve te verschillen.
De bladen zijn in de stekelige Melkdistel op den rand gewoonlijk meer gedoomd,
doch dit verschil is niet standvastig genoeg. Even min kan de gedaante der bladen de twee soorten
doen onderkennen, want deze gedaante is juist in beide zeer afwisselende; want, even als men van
de moes Melkdistel eene verscheidenheid met bijkans gave bladen onderscheidt, even zoo toont de
stekelige Melkdistel ons niet zelden eene verscheidenheid met niet vindeelige, maar bijkans geheel
save bladen, zijnde deze de op bijgaandeplaat afgebeelde vorm dezer p lant; maar het kenmerkend
verschil tusschen de hier afgebeelde soort en de S. oleraceus, is gelegen m de vruchtjes, gelijk
uit de vergroote afbeelding der zaden zoo van S. asper (op de plaat fig. c.) als van S. oleraceus
(op de plaat fig. S. ol.) genoegzaam blijkt. In S. asper toch zijn deze glad, iets breeder,
eirond en p la t; in S. oleraceus daarentegen als met kleine dwars-rimpeltjes , fijnstekelig en iets
dikker. __ Men ziet eindelijk bij a den naakten vruchtbodem der stekelige Melkdistel, en bij b
(vergroot) een bloempje, in hetwelk de buis der bloemkroon met zeer fijne witte haartjes bedekt
is. De plant verheft zich ter hoogte van 6 palmen.
Var. (3. subintegra, foliis non laciniatis.
Versch.|8. bijkans gaaf, met de bladen niet ingesneden.
Gboeiplaatseb. Langs de wegen, in moeshoven en op akkers.
De Hoogl. Koes heeft, in het aangehaalde n°. 2 35 dezer F lo ra , aangewezen, hoe de stekelige Melkdistel
(dat is de scherpe verscheidenheid van de moes Melkdistel,) meest in klei- en brakke gronden
in ons Vaderland voorkomt; doch n iet zoo algemeen als de gewone soort. Zij is ook door Meese in
Friesland aangetroffen, en door mg zelven bij Arnhem, zeer veel te Vreeswijk aan de Vaart, bij Vinnen,
Leksmond en het nabijgelegen dorp Heikop, bij Utrecht en Groningen.
De verscheidenheid komt, onder anderen bij Utrecht en Groningen, met den gewonen vorm voor.
Huishoudelijk Gebbuik. Heeft hetzelfde n u t, als de S. oleraceus, hierboven genoemd en bij deze plant
opgegeven.
HHH