
beuken Boomvaren.
Hoogduitsch. Buchen-Engclsüss.
En gels ch. Pale mountain Polypody.
Draagt vrucht in Junij en Julij. If.
Cryptogamia, F ilicesj Bedektbloeijenden, Varens.
Natuurl, Rang volgens L inn. LV. Filices, Varens.
G eslachts- k.enmerk.en. Fructificatio in soris subrotundis nudis, sparsis per discum frondis; de vrucht-
making bestaat in rondachtige naakte vruchthoopjes, verspreid over de schijf of de onderste oppervlakte
van het loof.
Soortelijke kenmerken, (volgens Decandolle en Duby). Fronde p in n ata , pinnis pinnatifidis basi
coadunatis, infimis reflexis, segmentis lineari-lanceolatis obtusis integris ciliatis; met net loof gevind,
de vinnen vindeelig, aan den voet zamengewassen, de onderste vinnen nedergebogen, de slippen lijnlancetvormig
, stomp, gaaf en gewimperd.
De donkerbruine schubbige wortelstok is kruipende en schiet aan de onderzijde vrij sterke, eenig-
zins viltige, bruine wortelvezels uit. Aan de bovenzijde ontspringen uit denzelven talrijke, meer
o f min lange , fijne , zeer breekbare3 bleekgroene met licht bruine schubjes bedekte stelen., H et
loof z e lf is niet volkomen regtstandig, maar uiteenwijkend-openstaande. Het bestaat uit tegenovergestelde
vinnen , waarvan de bovenste langs den steel eenigzins neêrloopen , en aan den voet
zamengroeijen, de onderste meer vrij zijn, terwijl het alleronderste paar vinbladen geheel vrij
en nedergebogen i s , gelijk uit de afbeelding genoegzaam blijkt. De steel tusschen de vinnen als
ook de middelnerf aan de onderzijde van iedere vin zijn schubbig o f behaard, gelijk ook het geheele
loof aan de bovenzijde met zachte haartjes bedekt is. Dit de bij a bijgevoegde afbeelding ziet
men hoe iedere vin vindeelig is ingesneden , en hoe de 'rondachtige vruchthoopjes langs den rand
der gekartelde slippen van ieder vinblad zijn geplaatst. Even als dit bij het loof der Varens
gewoonlijk wordt waargenomen, zoo is hetzelve ook hier a l minder en minder verdeeld, naar
mate men den top van het loof meer en meer nadert. De vruchthoopjes zijn n aakt, dat i s ,
zonder dekvlies (indusium), waardoor dit geslacht van het geslacht Aspidium onderscheiden
wordt. Onrijp zijn z ij zwavelgeel van kleur, bij rijpheid meer bruin, gelijk men uit het vergroote
afbeeldsel van het vruchthoopje bij b ontwaart. Dit vruchthoopje is , onregelmatiglijk, eenigzins
behaard, gelijk dit mede in de Flora Danica, tab. 12^1 , aldus is a f geheeld. De plant groeit ter
hoogte van 2—*3 palmen.
Groeiplaatsen. In boschachtige, meer o f min vochtige zandstreeken.
Zij is door mij eenige jaren achter elkander in een bosch te Paterwolde bij Groningen gevonden, hetgeen
de éénige groeiplaats is, welke mij daarvan tot n u toe in ons Vaderland bekend is.
H uishoudelijk gebruik is hiervan nog niet bekend.